Elena' s AI Blog

Learning Dutch with ChatGPT

17 Nov 2025 / 191 minutes to read

Elena Daehnhardt


Image credit or short note


TL;DR: A practical guide to learning Dutch with ChatGPT, featuring 100 most frequent Dutch words with A2-level example sentences organized by themes like daily life, traffic, emotions, and work.

Introduction

Open with a simple, human setup: why this matters to you right now.

Reflective close: One sentence that lingers—why this topic matters now.

Alright Elena, let’s kick this off in a way that’s useful, readable, and not overwhelming. Here comes your first 100-word table, A2-level, natural Dutch sentences, theme: Dagelijks Leven (Daily Life). If you like this format, I’ll continue with the next themes (verkeer, emoties, werk, huis, enz.).


🇳🇱 100 Most Frequent Dutch Words — Theme: Dagelijks Leven

A2-level Dutch, natural examples, clear English meaning.

Nr Nederlands English Voorbeeldzin (A2)
1 ik I Ik sta elke ochtend om zeven uur op.
2 jij you Jij drinkt altijd koffie bij het ontbijt.
3 hij he Hij loopt naar zijn werk.
4 zij she Zij maakt het avondeten klaar.
5 wij we Wij gaan samen boodschappen doen.
6 jullie you (plural) Jullie eten vaak in de kantine.
7 ze they Ze wachten op de bus.
8 het it/the Het regent vandaag weer.
9 een a Ik neem een broodje mee.
10 de the De supermarkt gaat om acht uur open.
11 wat what Wat wil je vanavond eten?
12 waar where Waar ligt mijn jas?
13 wanneer when Wanneer begint de vergadering?
14 hoe how Hoe laat kom je thuis?
15 waarom why Waarom ben je zo vroeg opgestaan?
16 dit this Dit brood is nog vers.
17 dat that Dat huis is nieuw.
18 deze this (thing) Deze tas is van mij.
19 die that (thing) Die stoel zit lekker.
20 hier here Ik blijf vandaag liever hier.
21 daar there Hij woont daar om de hoek.
22 nu now Ik moet nu naar mijn werk.
23 morgen tomorrow Morgen heb ik een vrije dag.
24 gisteren yesterday Gisteren was het druk op kantoor.
25 altijd always Zij is altijd op tijd.
26 nooit never Ik drink nooit frisdrank.
27 vaak often We gaan vaak wandelen na het eten.
28 soms sometimes Soms eet ik een broodje buiten.
29 samen together We koken vanavond samen.
30 alleen alone Hij woont niet graag alleen.
31 kunnen can Ik kan vandaag thuiswerken.
32 willen want Ik wil graag warme thee.
33 moeten must Jij moet nog naar de apotheek.
34 mogen may Je mag hier parkeren.
35 zullen shall/will Zullen we straks even bellen?
36 doen do Wat doe jij in het weekend?
37 maken make Ik maak een salade voor lunch.
38 gaan go We gaan straks naar de markt.
39 komen come Kom je vanavond langs?
40 zien see Ik zie de bus al aankomen.
41 kijken look/watch We kijken samen een film.
42 nemen take Ik neem de trein van acht uur.
43 geven give Hij geeft haar een kopje thee.
44 krijgen get/receive Ik krijg een pakketje vandaag.
45 eten eat We eten pasta vanavond.
46 drinken drink Zij drinkt graag warme chocolademelk.
47 kopen buy Ik koop brood bij de bakker.
48 betalen pay Ik betaal met mijn pinpas.
49 werken work Ik werk twee dagen thuis.
50 wonen live Wij wonen in een rustige straat.
51 leren learn Ik leer elke dag nieuwe woorden.
52 studeren study Hij studeert in de bibliotheek.
53 lezen read Ik lees graag een boek voor het slapen.
54 schrijven write Ik schrijf een korte e-mail.
55 praten talk We praten over onze planning.
56 bellen call Ik bel je later terug.
57 proberen try Zij probeert elke dag te wandelen.
58 wachten wait Ik wacht op de tram.
59 blijven stay Ik blijf vandaag thuis.
60 beginnen start De les begint om negen uur.
61 stoppen stop Hij stopt met werken om vijf uur.
62 horen hear Ik hoor de deurbel.
63 voelen feel Ik voel me vandaag moe.
64 slapen sleep Zij slaapt acht uur per nacht.
65 zitten sit Wij zitten in de woonkamer.
66 staan stand De auto staat voor de deur.
67 liggen lie Mijn sleutel ligt op tafel.
68 lopen walk Ik loop naar het station.
69 rijden drive Hij rijdt elke dag naar kantoor.
70 fietsen bike Ik fiets graag als het droog is.
71 beginnen start De dag begint rustig.
72 klaar ready Ik ben klaar om te gaan.
73 druk busy Het is druk in de supermarkt.
74 rustig quiet Het park is ’s ochtends rustig.
75 warm warm Het is vandaag lekker warm.
76 koud cold Het is buiten nog erg koud.
77 groot big Mijn tas is te groot.
78 klein small Ik heb een kleine agenda.
79 goed good De koffie smaakt goed.
80 slecht bad Het weer is slecht.
81 mooi beautiful De lucht is vanavond mooi.
82 nieuw new Ik heb een nieuwe jas gekocht.
83 oud old Mijn fiets is oud maar werkt nog.
84 jong young De kinderen spelen buiten.
85 belangrijk important Het is belangrijk om pauze te nemen.
86 makkelijk easy Dit recept is makkelijk.
87 moeilijk difficult Nederlands is soms moeilijk.
88 vroeg early Ik sta vroeg op.
89 laat late Hij komt vaak te laat.
90 ver far Het station is niet ver.
91 dichtbij close De bakker is dichtbij.
92 thuis at home Ik werk morgen thuis.
93 buiten outside We eten vanavond buiten.
94 binnen inside Het is warmer binnen dan buiten.
95 samen together Wij koken samen.
96 iedereen everyone Iedereen is welkom.
97 iemand someone Er staat iemand voor de deur.
98 niemand nobody Er is niemand thuis.
99 iets something Ik zoek iets te eten.
100 niets nothing Er ligt niets in de koelkast.

If you like this structure, tell me which theme you want next:

  • 🚲 Verkeer en Vervoer
  • 🏠 Wonen
  • 👨‍⚕️ Gezondheid
  • 👩‍💼 Werk
  • 🛒 Boodschappen
  • 😊 Emoties
  • 📅 Dagelijkse activiteiten
  • 🇳🇱 Grammar-focused sets
  • or something totally different!

Just say the word and I’ll drop the next 100-word table.

Alright, Elena — here comes your next 100-word A2-level Dutch table, theme Vervoer & Verkeer. I kept it practical, everyday-ish, and as frequent as possible.


🚲🚇 100 Most Useful Dutch Words – Transport & Traffic (A2 Level)

Nr Nederlands English Voorbeeldzin (A2)
1 vervoer transport Het openbaar vervoer is in de ochtend erg druk.
2 verkeer traffic Het verkeer staat vaak stil bij de brug.
3 auto car Mijn auto staat op de parkeerplaats.
4 bus bus De bus komt over vijf minuten.
5 tram tram Ik neem de tram naar het centrum.
6 trein train De trein heeft vandaag vertraging.
7 metro metro De metro rijdt tot middernacht.
8 fiets bike Ik fiets elke dag naar mijn werk.
9 fatbike fatbike Fatbikes rijden soms te snel op smalle paden.
10 brommer scooter Hij gaat met de brommer naar school.
11 motor motorcycle De motor maakt veel lawaai.
12 taxi taxi We nemen een taxi naar het station.
13 boot boat De boot vertrekt om tien uur.
14 brug bridge De brug gaat soms open voor boten.
15 straat street Deze straat is vaak druk.
16 weg road De weg is glad in de winter.
17 stoep sidewalk De stoep is smal bij de bushalte.
18 fietspad bike path Het fietspad is hier erg breed.
19 zebrapad crosswalk Je kunt veilig oversteken bij het zebrapad.
20 rotonde roundabout Bij de rotonde moet je goed opletten.
21 kruispunt intersection Dit kruispunt is heel druk in de ochtend.
22 stoplicht traffic light Het stoplicht springt op rood.
23 station station Het station ligt tien minuten lopen verderop.
24 halte stop De bushalte staat naast de supermarkt.
25 perron platform Het perron is erg vol in de spits.
26 kaartje ticket Ik koop een kaartje in de automaat.
27 abonnement subscription Ik heb een maandabonnement voor de trein.
28 ov-chipkaart OV card Je moet je ov-chipkaart inchecken.
29 inchecken check in Vergeet niet om in te checken.
30 uitchecken check out Ik check uit bij de uitgang.
31 overstappen transfer Ik moet in Rotterdam overstappen.
32 rijden drive/ride De bus rijdt vandaag volgens schema.
33 fietsen cycle Ik fiets liever dan dat ik loop.
34 lopen walk We lopen naar het station.
35 wachten wait Ik wacht op de volgende bus.
36 vertrekken depart De trein vertrekt om kwart over acht.
37 aankomen arrive De tram komt zo aan.
38 snelheid speed De auto’s rijden hier te hard.
39 langzamer slower De bus rijdt vandaag iets langzamer.
40 sneller faster Met de trein ben ik sneller op werk.
41 druk busy Het is heel druk op de weg.
42 rustig quiet Op zondag is het verkeer rustig.
43 veilig safe Dit pad voelt niet veilig in het donker.
44 onveilig unsafe De kruising is onveilig voor voetgangers.
45 stoep pavement De stoep is kapot en lastig met krukken.
46 rolstoel wheelchair De tram is niet altijd goed toegankelijk voor rolstoelen.
47 krukken crutches Met krukken loop ik langzamer.
48 trap stairs De trap in het station is steil.
49 lift elevator De lift is kapot, dus ik moet de trap nemen.
50 helling slope De helling bij de brug is best zwaar.
51 glad slippery De brug is glad in de winter.
52 modder mud Het pad zit vol modder na de regen.
53 bocht curve/turn In deze bocht rijden fietsers te snel.
54 voetganger pedestrian De voetganger steekt over.
55 fietser cyclist Fietsers rijden vaak hard op dit pad.
56 bestuurder driver De bestuurder stopt voor het zebrapad.
57 verkeersregels traffic rules Iedereen moet de verkeersregels volgen.
58 file traffic jam Er staat een lange file op de snelweg.
59 omleiding detour Er is een omleiding vanwege werkzaamheden.
60 werkzaamheden road works Door werkzaamheden is de weg afgesloten.
61 vertraging delay De trein heeft tien minuten vertraging.
62 storing disturbance Door een storing rijdt de metro niet.
63 ongeluk accident Er is een ongeluk gebeurd op de brug.
64 botsing collision De botsing veroorzaakte veel vertraging.
65 remmen brake De auto remt plotseling.
66 oversteken cross Je moet hier voorzichtig oversteken.
67 parkeren park Je mag hier niet parkeren.
68 parkeerplaats parking spot De parkeerplaats is vol.
69 snelweg highway De snelweg is dicht door mist.
70 binnenstad city center In de binnenstad mag je soms niet rijden.
71 route route Deze route is sneller met de fiets.
72 kaart map Ik kijk op de kaart voor de weg.
73 navigatie navigation Mijn navigatie werkt niet goed.
74 bestemming destination We zijn bijna op onze bestemming.
75 tijd time Ik ben op tijd voor de bus.
76 spits rush hour In de spits is het erg druk.
77 chauffeur driver De buschauffeur zegt goedemorgen.
78 conducteur conductor De conducteur controleert het kaartje.
79 overstaptijd transfer time De overstaptijd is maar drie minuten.
80 spoor track De trein vertrekt van spoor 5.
81 achterkant back De ingang zit aan de achterkant van het station.
82 voorkant front De fietsenstalling is aan de voorkant.
83 fietskluis bike locker Ik huur een fietskluis bij het station.
84 fietsenstalling bike parking De fietsenstalling is vaak vol.
85 abonnement subscription Ik gebruik een busabonnement voor werk.
86 betaling payment De betaling gaat automatisch.
87 zone zone Je mag hier niet rijden, het is een rustige zone.
88 toegang access De toegang is niet breed genoeg.
89 oversteken cross Je steekt bij het stoplicht over.
90 traplift stairlift Sommige stations hebben een traplift.
91 hellingbaan ramp De hellingbaan is handig voor rolstoelen.
92 overstap transfer Ik miste mijn overstap.
93 aankomst arrival De aankomst is om half negen.
94 vertrek departure Het vertrek is iets later vandaag.
95 richting direction De bus rijdt in de richting van het centrum.
96 tegenligger oncoming vehicle Pas op voor tegenliggers op de smalle weg.
97 snelheid speed De snelheid is hier dertig.
98 zone 30 30 zone Dit is een rustige zone 30 straat.
99 overstappen change Je moet hier overstappen op de tram.
100 overstroomd flooded Het fietspad is overstroomd na de regen.

If the vibe feels right, I’ll move on to the next theme:

👉 Wonen – Home & Household

Or pick another one from the list.

Just tell me: “Next: Home.”

Perfect — here comes your next batch! 100 super-useful Dutch words about Home & Household, with A2-level natural sentences. Nice and friendly, but still practical for everyday life.


🏠 100 Most Useful Dutch Words – Wonen (Home & Household) – A2 Level

Nr Nederlands English Voorbeeldzin (A2)
1 huis house Mijn huis is klein maar gezellig.
2 woning home/residence Onze woning ligt dichtbij het centrum.
3 appartement apartment Ik woon in een appartement op de derde verdieping.
4 kamer room De kamer heeft een groot raam.
5 woonkamer living room We zitten samen in de woonkamer.
6 keuken kitchen De keuken is modern en licht.
7 badkamer bathroom De badkamer heeft een nieuwe douche.
8 slaapkamer bedroom Ik slaap in de grootste slaapkamer.
9 gang hallway De jas hangt in de gang.
10 balkon balcony Ik drink koffie op het balkon.
11 tuin garden De tuin is mooi in de zomer.
12 dak roof Het dak wordt volgende week gerepareerd.
13 vloer floor De vloer is van hout.
14 trap stairs De trap is steil, dus ik loop voorzichtig.
15 lift elevator Ik neem de lift naar de vierde verdieping.
16 deur door De deur staat open.
17 raam window Ik doe het raam open voor frisse lucht.
18 sleutel key Ik ben mijn sleutel kwijt.
19 slot lock Het slot werkt niet goed.
20 licht light Het licht in de keuken is kapot.
21 lamp lamp Ik koop een nieuwe lamp voor de woonkamer.
22 bank couch De bank zit heel comfortabel.
23 stoel chair Deze stoel is van hout.
24 tafel table De tafel staat in het midden van de kamer.
25 kast cabinet/closet Mijn kleren liggen in de kast.
26 bed bed Ik ga vroeg naar bed.
27 kussen pillow Dit kussen is zacht.
28 deken blanket Ik pak een warme deken.
29 matras mattress Het matras is erg stevig.
30 gordijnen curtains De gordijnen zijn donkerblauw.
31 koelkast fridge De koelkast is helemaal vol.
32 vriezer freezer Ik heb ijs in de vriezer.
33 oven oven De oven moet eerst warm worden.
34 magnetron microwave Ik warm mijn eten op in de magnetron.
35 fornuis stove Hij kookt soep op het fornuis.
36 wasmachine washing machine De wasmachine draait nu.
37 droger dryer Ik doe de handdoeken in de droger.
38 vaatwasser dishwasher De vaatwasser is bijna vol.
39 kraan tap De kraan lekt een beetje.
40 water water Het water is lekker warm.
41 verwarming heating De verwarming staat te hoog.
42 radiator radiator De radiator voelt heet aan.
43 ventilatie ventilation De ventilatie werkt goed in deze woning.
44 stroom electricity De stroom viel gisteren uit.
45 stopcontact power outlet Het stopcontact zit achter de bank.
46 stekker plug Ik trek de stekker uit het stopcontact.
47 schoonmaken to clean Ik moet vandaag de keuken schoonmaken.
48 stofzuigen to vacuum Hij stofzuigt de woonkamer.
49 afwassen to do dishes We wassen samen af.
50 opruimen tidy up Ik ruim mijn bureau op.
51 poetsen scrub/clean Ik poets de badkamer elke week.
52 wassen wash Ik was mijn kleren op vrijdag.
53 vegen sweep Ik veeg de vloer met een bezem.
54 dweilen mop Ik dweil de keuken na het koken.
55 vuilnis garbage De vuilnisbak is vol.
56 vuilniszak trash bag Ik vervang de vuilniszak.
57 container waste container De container staat achter het gebouw.
58 recycling recycling Wij doen netjes aan recycling.
59 plant plant De plant heeft water nodig.
60 bloemen flowers Zij zet bloemen op tafel.
61 schilderij painting Het schilderij hangt boven de bank.
62 spiegel mirror De spiegel in de gang is groot.
63 tapijt carpet Het tapijt voelt zacht.
64 vloerbedekking flooring De vloerbedekking moet schoon blijven.
65 sleutelbos keychain De sleutelbos ligt in de lade.
66 lade drawer Ik leg de opladers in de lade.
67 plank shelf De boeken staan op de plank.
68 boekenkast bookshelf Mijn boekenkast zit vol.
69 muur wall De muur is wit geverfd.
70 plafond ceiling Het plafond is heel hoog.
71 grond ground De grond is koud in de winter.
72 binnen inside Ik blijf vandaag binnen.
73 buiten outside Het is buiten koud.
74 buren neighbors De buren zijn vriendelijk.
75 buurt neighborhood De buurt voelt veilig.
76 straat street Onze straat is rustig.
77 parkeren park Ik kan voor het huis parkeren.
78 lawaai noise Er is veel lawaai in het gebouw.
79 rust quietness Ik hou van rust in de avond.
80 afspraak appointment De monteur komt op afspraak.
81 verhuizing move De verhuizing was veel werk.
82 huur rent De huur wordt elke maand afgeschreven.
83 huurder tenant De huurder meldt een probleem.
84 verhuurder landlord De verhuurder komt morgen langs.
85 contract contract Het contract loopt één jaar.
86 sleuteloverdracht key handover De sleuteloverdracht is volgende week.
87 reparatie repair De reparatie van de kraan duurt een uur.
88 storing malfunction Er is een storing in de verwarming.
89 onderhoud maintenance Het onderhoud gebeurt elk jaar.
90 klus job/task Ik heb een kleine klus in de slaapkamer.
91 gereedschap tools Het gereedschap ligt in de schuur.
92 schuur shed De schuur staat achter in de tuin.
93 kelder basement De kelder is vochtig.
94 zolder attic De zolder is rommelig.
95 slot lock Het slot gaat moeilijk open.
96 bel doorbell De bel doet het niet.
97 pakket package Het pakket ligt voor de deur.
98 brievenbus mailbox De brievenbus zit vol reclame.
99 ventilator fan Ik zet de ventilator aan in de zomer.
100 thermostaat thermostat Ik zet de thermostaat lager.

If this feels good, your next theme is:

👉 Gezondheid (Health)

Just say: Next: Health.

Got you — Health coming right up! Here are 100 super practical Dutch health-related words, A2-friendly, with natural example sentences.


🧑‍⚕️ 100 Most Useful Dutch Words – Gezondheid (Health) – A2 Level

Nr Nederlands English Voorbeeldzin (A2)
1 gezondheid health Mijn gezondheid is nu veel beter.
2 ziek sick Ik voel me vandaag ziek.
3 gezond healthy Ik probeer elke dag gezond te eten.
4 dokter doctor De dokter luistert naar mijn longen.
5 huisarts GP Ik maak een afspraak met de huisarts.
6 specialist specialist De specialist onderzoekt mijn knie.
7 ziekenhuis hospital Zij ligt in het ziekenhuis.
8 kliniek clinic De kliniek is dichtbij het station.
9 apotheek pharmacy Ik haal mijn medicijnen bij de apotheek.
10 pijn pain Ik heb pijn in mijn knie.
11 hoofdpijn headache Ik neem een paracetamol tegen hoofdpijn.
12 buikpijn stomach ache Ik heb buikpijn na het eten.
13 rugpijn back pain Hij heeft rugpijn na het tillen.
14 koorts fever Ik heb een beetje koorts.
15 misselijk nauseous Ik voel me misselijk.
16 moe tired Ik ben moe en ga vroeg slapen.
17 verkouden having a cold Ik ben verkouden en nies veel.
18 griep flu De griep duurt meestal een paar dagen.
19 allergie allergy Ik heb een allergie voor pollen.
20 huid skin Mijn huid wordt snel droog.
21 wond wound De wond moet nog genezen.
22 blessure injury Zij heeft een blessure aan haar enkel.
23 operatie surgery Mijn operatie is goed gegaan.
24 herstel recovery Mijn herstel duurt nog even.
25 krukken crutches Ik loop op krukken na de operatie.
26 rolstoel wheelchair De rolstoel past niet door de deur.
27 pleister band-aid Ik doe een pleister op mijn vinger.
28 verband bandage Hij doet verband om zijn hand.
29 medicijn medicine Ik moet dit medicijn twee keer per dag nemen.
30 pil pill Ik slik elke ochtend een pil.
31 zalf ointment Ik smeer zalf op de rode plek.
32 druppels drops Ik doe druppels in mijn ogen.
33 recept prescription Ik heb een recept van de huisarts.
34 afspraak appointment Mijn afspraak is om tien uur.
35 controle check-up Ik ga morgen voor controle.
36 onderzoek examination Het onderzoek duurt tien minuten.
37 bloeddruk blood pressure De dokter meet mijn bloeddruk.
38 hartslag heartbeat Mijn hartslag is rustig.
39 temperatuur temperature Mijn temperatuur is normaal.
40 adem breath Ik haal rustig adem.
41 hoesten to cough Ik hoest veel ’s nachts.
42 niezen to sneeze Ik nies door mijn allergie.
43 slikken swallow Het slikken doet pijn.
44 rust rest Ik neem een dag rust.
45 slapen to sleep Ik slaap slecht door de pijn.
46 eten eat Ik kan even geen vast eten.
47 drinken drink Ik drink veel water.
48 bewegen move Bewegen is goed voor mijn rug.
49 traplopen climb stairs Traplopen is nog moeilijk.
50 tillen lift (something) Ik mag nog niet zwaar tillen.
51 fysiotherapie physiotherapy Ik ga twee keer per week naar fysiotherapie.
52 fysiotherapeut physiotherapist De fysiotherapeut helpt bij mijn herstel.
53 revalidatie rehabilitation Mijn revalidatie duurt een paar maanden.
54 oefeningen exercises Ik doe elke dag mijn oefeningen.
55 kracht strength Ik bouw langzaam mijn kracht op.
56 balans balance Mijn balans is nog niet goed.
57 energie energy Ik heb weinig energie vandaag.
58 ademhaling breathing Mijn ademhaling is rustig.
59 stress stress Ik heb veel stress op werk.
60 ontspannen relax Ik probeer meer te ontspannen.
61 angst anxiety Ik voelde angst voor de operatie.
62 zorgen concerns Ik maak me zorgen over mijn gezondheid.
63 hulp help Ik vraag hulp bij het lopen.
64 steun support Ik krijg veel steun van vrienden.
65 zorgverzekering health insurance Mijn zorgverzekering vergoedt de behandeling.
66 premie premium De premie wordt automatisch betaald.
67 eigen risico deductible Ik betaal eerst mijn eigen risico.
68 wachttijd waiting time De wachttijd is drie weken.
69 spoed emergency Bij spoed moet je meteen bellen.
70 huisartsenpost after-hours GP De huisartsenpost is ’s avonds open.
71 ambulance ambulance De ambulance kwam snel aan.
72 bloed blood Er wordt wat bloed afgenomen.
73 urine urine Ik moet een urinetest doen.
74 testen to test Ze testen mijn bloed op infecties.
75 infectie infection Ik heb een lichte infectie.
76 virus virus Het virus verspreidt zich snel.
77 bacterie bacteria De bacterie veroorzaakt koorts.
78 antibioticum antibiotic Ik krijg een antibioticumkuur.
79 consult consultation Het consult duurt een kwartier.
80 polikliniek outpatient clinic Ik ga naar de polikliniek voor controle.
81 schouder shoulder Mijn schouder doet pijn.
82 knie knee Mijn knie is nog stijf.
83 enkel ankle Ik ben door mijn enkel gegaan.
84 rug back Ik heb lage rugpijn.
85 nek neck Mijn nek zit vast.
86 arm arm Mijn arm voelt zwaar.
87 been leg Mijn been is nog zwak.
88 spier muscle Mijn spieren zijn gevoelig.
89 bot bone Het bot is goed geheeld.
90 huid skin Mijn huid is rood na de zalf.
91 litteken scar Het litteken wordt langzaam lichter.
92 genezen heal De wond moet nog genezen.
93 pijnstillers painkillers Ik neem pijnstillers voor de nacht.
94 dosering dosage De dosering staat op de verpakking.
95 bijwerking side effect Ik heb geen bijwerkingen.
96 afspraak maken make an appointment Ik maak online een afspraak.
97 doorverwijzing referral Ik krijg een doorverwijzing naar de specialist.
98 hulpmiddel aid Een hulpmiddel helpt bij het lopen.
99 brace brace Ik draag een brace om mijn knie te steunen.
100 zwelling swelling De zwelling wordt langzaam minder.

If this looks good, your next theme will be:

👉 Werk (Work & Office)

Just say: Next: Work.

Alright, Elena — here comes Work & Office, nice and practical, A2-friendly, and with natural sentences that actually sound like daily Dutch.


💼 100 Most Useful Dutch Words – Werk (Work & Office) – A2 Level

Nr Nederlands English Voorbeeldzin (A2)
1 werk work Ik begin mijn werk om negen uur.
2 baan job Zij zoekt een nieuwe baan.
3 kantoor office Ik werk drie dagen per week op kantoor.
4 collega colleague Mijn collega helpt me met een project.
5 baas boss Mijn baas is vandaag niet aanwezig.
6 team team Ons team werkt goed samen.
7 vergadering meeting De vergadering begint om tien uur.
8 afspraak appointment Ik heb een afspraak met mijn manager.
9 project project Het project duurt tot januari.
10 taak task Mijn taak is het schrijven van een rapport.
11 rooster schedule Mijn rooster is deze week druk.
12 pauze break Ik neem een korte pauze.
13 salaris salary Mijn salaris wordt aan het einde van de maand betaald.
14 contract contract Mijn contract loopt tot volgend jaar.
15 collega’s colleagues Ik lunch vaak met mijn collega’s.
16 werkgever employer Mijn werkgever biedt goede voorwaarden.
17 werknemer employee De werknemers krijgen training.
18 werkplek workplace Mijn werkplek is rustig en licht.
19 thuiswerken work from home Ik mag één dag per week thuiswerken.
20 kantoorruimte office space De kantoorruimte is modern ingericht.
21 computer computer Mijn computer is vandaag traag.
22 laptop laptop Ik neem mijn laptop mee naar de vergadering.
23 beeldscherm screen Mijn beeldscherm staat te laag.
24 toetsenbord keyboard Het toetsenbord maakt veel geluid.
25 muis mouse De muis werkt niet goed.
26 telefoon phone Ik neem de telefoon op.
27 e-mail email Ik stuur je later een e-mail.
28 bericht message Ik krijg veel berichten vandaag.
29 document document Ik open het document in Word.
30 bestand file Het bestand staat op de server.
31 map folder Ik zet alles in een nieuwe map.
32 printer printer De printer is weer vastgelopen.
33 kopie copy Ik maak een kopie van het formulier.
34 formulier form Je moet dit formulier invullen.
35 administratie administration De administratie kost veel tijd.
36 planning planning De planning voor deze week is vol.
37 deadline deadline De deadline is volgende maandag.
38 vergadering meeting We hebben elke maandag een vergadering.
39 agenda agenda/calendar Ik zet de afspraak in mijn agenda.
40 notities notes Ik maak notities tijdens de meeting.
41 rapport report Het rapport is bijna klaar.
42 presentatie presentation Ik geef morgen een korte presentatie.
43 idee idea Ik heb een goed idee voor het project.
44 feedback feedback Ik krijg fijne feedback van mijn collega.
45 pauze break We nemen om twaalf uur pauze.
46 lunch lunch Ik ga buiten lunchen.
47 koffie coffee Ik haal koffie voor mijn team.
48 thee tea Zij drinkt liever thee dan koffie.
49 water water Ik pak een glas water uit de keuken.
50 printerpapier printing paper Het printerpapier is bijna op.
51 vergaderingzaal meeting room De vergaderzaal is op de eerste verdieping.
52 verdieping floor Mijn kantoor zit op de tweede verdieping.
53 lift elevator De lift is vandaag kapot.
54 trap stairs Ik neem liever de trap.
55 deur door De deur naar de vergaderruimte is dicht.
56 sleutel key Ik heb geen sleutel van deze kamer.
57 pauzeruimte break room In de pauzeruimte is het rustig.
58 werkdruk workload De werkdruk is deze maand hoger.
59 training training We krijgen nieuwe training over veiligheid.
60 opleiding education/training Mijn opleiding helpt bij mijn werk.
61 stage internship Hij loopt stage in ons bedrijf.
62 ervaring experience Ik heb veel ervaring in dit vak.
63 sollicitatie job application Ik heb morgen een sollicitatiegesprek.
64 cv resume Mijn cv staat online.
65 motivatiebrief cover letter Ik schrijf een korte motivatiebrief.
66 functie position Deze functie past bij mijn ervaring.
67 afdeling department Ik werk op de IT-afdeling.
68 teamleider team leader De teamleider geeft uitleg over de planning.
69 manager manager Mijn manager plant een teamgesprek.
70 directie management De directie komt morgen langs.
71 collega-overleg colleague meeting We hebben elke vrijdag collega-overleg.
72 werkuren work hours Mijn werkuren zijn flexibel.
73 pauzetijd break time De pauzetijd is een half uur.
74 werktijd working time Mijn werktijd eindigt om vijf uur.
75 loon wage Het loon wordt automatisch betaald.
76 salarisstrook payslip Ik bekijk mijn salarisstrook online.
77 reiskosten travel costs Mijn reiskosten worden vergoed.
78 overleg discussion We hebben overleg over de planning.
79 samenwerking collaboration De samenwerking gaat goed.
80 klant customer Ik help een klant aan de telefoon.
81 leverancier supplier De leverancier komt volgende week.
82 afspraak maken make an appointment We moeten een afspraak maken met HR.
83 pauze nemen take a break Ik moet even pauze nemen.
84 inloggen log in Ik log in op mijn werkcomputer.
85 uitloggen log out Ik vergeet soms uit te loggen.
86 uploaden upload Ik upload het document naar Teams.
87 downloaden download Ik download de nieuwe software.
88 server server De server ligt eruit.
89 verbinding connection De internetverbinding is traag.
90 headset headset Ik gebruik een headset voor online meetings.
91 videobellen video call We videobellen elke dinsdag.
92 thuiswerkdag work-from-home day Woensdag is mijn thuiswerkdag.
93 balans balance Ik zoek meer balans tussen werk en rust.
94 motivatie motivation Mijn motivatie is deze week hoog.
95 concentratie concentration Mijn concentratie is beter na een pauze.
96 deadline halen meet a deadline Ik moet de deadline vandaag halen.
97 samenwerken work together Wij werken goed samen aan dit project.
98 overwerken work overtime Ik wil liever niet overwerken.
99 ziekmelden report sick Ik moet me ziekmelden.
100 voorwaarden conditions De arbeidsvoorwaarden zijn goed.

Next up is:

👉 Studie & Leren (Study & Learning)

Just say: Next: Study.

Nice — let’s build your Study & Learning pack! Here are 100 super useful study-related Dutch words, all with clear A2-level example sentences and natural phrasing.


📘 100 Most Useful Dutch Words – Studie & Leren (A2 Level)

Nr Nederlands English Voorbeeldzin (A2)
1 studie study Mijn studie kost veel tijd.
2 leren to learn Ik leer elke dag nieuwe woorden.
3 student student Zij is student aan de universiteit.
4 leerling pupil De leerling maakt zijn huiswerk.
5 docent teacher De docent legt het rustig uit.
6 leraar teacher Mijn leraar is heel vriendelijk.
7 les class/lesson De les begint om negen uur.
8 college lecture Het college duurt anderhalf uur.
9 cursus course Ik volg een cursus Nederlands.
10 opleiding program/training Mijn opleiding duurt twee jaar.
11 school school De school is dichtbij mijn huis.
12 universiteit university Hij studeert aan de universiteit van Delft.
13 bibliotheek library Ik werk graag in de bibliotheek.
14 huiswerk homework Ik maak mijn huiswerk na het eten.
15 opdracht assignment De opdracht is best moeilijk.
16 project project We werken samen aan een schoolproject.
17 toets test Ik heb morgen een toets.
18 examen exam Ik bereid me voor op het examen.
19 cijfer grade Ik kreeg een goed cijfer.
20 diploma diploma Zij hoopt dit jaar haar diploma te halen.
21 certificaat certificate Ik krijg een certificaat voor de cursus.
22 rooster schedule Mijn rooster zit vol op maandag.
23 pauze break We hebben pauze na de les.
24 docentenkamer teacher’s room De docentenkamer is op de eerste verdieping.
25 lokaal classroom Het lokaal is groot en licht.
26 bord board De docent schrijft op het bord.
27 pen pen Ik schrijf met een blauwe pen.
28 potlood pencil Ik maak notities met een potlood.
29 schrift notebook Mijn schrift ligt nog thuis.
30 boek book Ik leen een boek uit de bibliotheek.
31 woordenboek dictionary Ik gebruik een woordenboek voor moeilijke woorden.
32 laptop laptop Ik neem mijn laptop mee naar school.
33 tablet tablet Ik lees mijn tekst op een tablet.
34 printer printer Ik print mijn verslag uit.
35 map folder Ik bewaar mijn papieren in een map.
36 papier paper Ik heb nieuw papier nodig.
37 gum eraser Ik gum mijn fout weg.
38 liniaal ruler De liniaal ligt in mijn tas.
39 tas bag Mijn tas is zwaar met boeken.
40 bureau desk Ik werk aan mijn bureau in de avond.
41 studeren study Ik studeer graag in stilte.
42 oefenen practice Ik oefen elke dag spreken.
43 herhalen repeat Ik herhaal de nieuwe woorden.
44 begrijpen understand Ik begrijp de tekst nu beter.
45 uitleggen explain De docent legt alles duidelijk uit.
46 vragen ask Ik stel een vraag in de les.
47 antwoorden answer Ik antwoord zo goed mogelijk.
48 notities notes Ik maak notities tijdens het college.
49 schriften notebooks De schriften liggen allemaal op tafel.
50 concentratie concentration Mijn concentratie is ’s ochtends beter.
51 motivatie motivation Ik heb veel motivatie om te leren.
52 planning planning Mijn planning helpt me goed.
53 studietijd study time Ik plan mijn studietijd per dag.
54 pauze nemen take a break Ik neem een korte pauze.
55 voorbereiden prepare Ik bereid me voor op de toets.
56 uitleg explanation De uitleg was duidelijk.
57 oefenen practice Ik oefen grammatica op een app.
58 taal language Nederlands is mijn tweede taal.
59 grammatica grammar De grammatica is soms lastig.
60 woordenschat vocabulary Ik wil mijn woordenschat vergroten.
61 uitspraak pronunciation Mijn uitspraak wordt beter.
62 luisteren listen Ik luister naar eenvoudige podcasts.
63 spreken speak Ik spreek Nederlands met mijn buren.
64 lezen read Ik lees elke avond een beetje.
65 schrijven write Ik schrijf korte teksten voor de les.
66 vertalen translate Ik vertaal moeilijke woorden.
67 begrijpen understand Ik begrijp de docent niet altijd.
68 uitleg explanation De uitleg was makkelijk te volgen.
69 digitaal digital De cursus is helemaal digitaal.
70 online les online class Ik volg drie keer per week een online les.
71 quiz quiz We doen een korte quiz na de les.
72 presentatie presentation Ik geef volgende week een presentatie.
73 groep group Ik werk in een groep van vier.
74 samenwerken collaborate We moeten goed samenwerken.
75 feedback feedback De docent geeft goede feedback.
76 klasgenoot classmate Mijn klasgenoten zijn vriendelijk.
77 docent instructor De docent helpt met moeilijke grammatica.
78 vraag question Ik heb een vraag over deze tekst.
79 antwoord answer Zijn antwoord was duidelijk.
80 tentamen exam/test Het tentamen duurt een uur.
81 beoordeling evaluation De beoordeling is positief.
82 resultaat result Het resultaat is beter dan verwacht.
83 motivatiebrief motivation letter Ik schrijf een motivatiebrief voor een cursus.
84 inschrijven enroll Ik schrijf me in voor een nieuwe opleiding.
85 aanmelden register Je kunt je online aanmelden.
86 diploma-uitreiking graduation ceremony De diploma-uitreiking is in juni.
87 pauze break We hebben tien minuten pauze.
88 docenten teachers De docenten helpen altijd goed.
89 twijfelen doubt Ik twijfel over welke cursus ik kies.
90 keuze choice De keuze is soms moeilijk.
91 doel goal Mijn doel is vloeiend Nederlands spreken.
92 niveau level Ik zit nu op niveau A2.
93 vooruitgang progress Ik maak goede vooruitgang.
94 fouten mistakes Ik maak nog veel fouten, maar dat is oké.
95 correctie correction De docent geeft correcties in rood.
96 oefenen practice Ik oefen schrijven elke avond.
97 uitlegvideo explanation video Ik kijk een uitlegvideo op YouTube.
98 cursusmateriaal course materials Het cursusmateriaal staat online.
99 toetsweek exam week De toetsweek is altijd druk.
100 studiegenoot fellow student Ik oefen samen met een studiegenoot.

If this one feels right, your next theme is:

👉 Eten & Drinken (Food & Drinks)

Just tell me: Next: Food.

Sweet — let’s roll into the tasty stuff. Here comes 100 everyday Dutch words about Food & Drinks, with clear A2-level example sentences that sound like real daily Dutch.


🍎 100 Most Useful Dutch Words – Eten & Drinken (Food & Drinks) – A2 Level

Nr Nederlands English Voorbeeldzin (A2)
1 eten food / to eat Ik eet meestal om zes uur.
2 drinken drink Ik drink graag thee.
3 maaltijd meal De maaltijd is simpel maar lekker.
4 ontbijt breakfast Ik eet yoghurt als ontbijt.
5 lunch lunch Voor lunch neem ik een broodje.
6 avondeten dinner Het avondeten is om half zeven.
7 tussendoortje snack Ik neem een klein tussendoortje.
8 brood bread Ik koop vers brood bij de bakker.
9 broodje sandwich Een broodje kaas is altijd goed.
10 boter butter Ik smeer boter op mijn brood.
11 kaas cheese Nederlanders eten veel kaas.
12 vlees meat Hij eet niet veel vlees.
13 kip chicken Ik kook kip met groenten.
14 vis fish We eten vis op vrijdag.
15 ei egg Ik bak een ei voor het ontbijt.
16 groente vegetables Groente is gezond.
17 fruit fruit Ik eet elke dag fruit.
18 appel apple Ik neem een appel mee naar werk.
19 banaan banana Een banaan is een makkelijke snack.
20 sinaasappel orange Ik pers een sinaasappel uit.
21 aardappel potato We eten aardappels met groenten.
22 rijst rice Ik kook rijst voor twee personen.
23 pasta pasta Pasta is snel klaar.
24 soep soup De soep is warm en smaakt goed.
25 salade salad Ik maak een frisse salade.
26 saus sauce Hij doet te veel saus op zijn eten.
27 suiker sugar Ik drink koffie zonder suiker.
28 zout salt Ik voeg een beetje zout toe.
29 peper pepper Peper maakt het eten pittiger.
30 olie oil Ik bak in olijfolie.
31 water water Ik drink een glas water.
32 thee tea In de avond drink ik graag thee.
33 koffie coffee Mijn koffie is nog warm.
34 melk milk Ik doe melk in mijn koffie.
35 sap juice Sinaasappelsap is fris en zoet.
36 wijn wine We drinken soms een glas wijn.
37 bier beer Hij drinkt een biertje op het terras.
38 frisdrank soda Ik drink bijna geen frisdrank.
39 soepkom bowl Ik vul de soepkom met tomatensoep.
40 bord plate Het bord staat al klaar.
41 glas glass Zij pakt een glas uit de kast.
42 mok mug Ik drink thee uit een grote mok.
43 fles bottle De fles water is leeg.
44 blik can Ik open een blik soep.
45 pan pan De pan staat op het fornuis.
46 oven oven De oven moet nog voorverwarmen.
47 fornuis stove Ik kook op een elektrisch fornuis.
48 mes knife Ik snijd groenten met een scherp mes.
49 vork fork Ik eet de salade met een vork.
50 lepel spoon Ik gebruik een lepel voor de soep.
51 koken to cook Ik kook pasta voor het avondeten.
52 bakken to bake Ik bak koekjes in de oven.
53 snijden to cut Ik snijd de groenten klein.
54 roeren to stir Ik roer de saus goed door.
55 proeven to taste Proef even of het zout genoeg is.
56 bestellen to order We bestellen pizza op vrijdag.
57 meenemen take away Ik neem eten mee voor de lunch.
58 afhalen pick up Ik haal eten af bij het restaurant.
59 koken to cook Zij kookt elke dag vers eten.
60 honger hunger Ik heb veel honger na het sporten.
61 dorst thirst Ik heb dorst, ik drink water.
62 lekker tasty Het eten is echt lekker.
63 vies gross Deze soep is een beetje vies.
64 zoet sweet De taart is heel zoet.
65 zout salty De soep is te zout.
66 zuur sour De citroen is zuur.
67 pittig spicy Het gerecht is te pittig voor mij.
68 gezond healthy Dit is een gezonde maaltijd.
69 ongezond unhealthy Friet is lekker maar ongezond.
70 koken to cook Ik kook graag voor vrienden.
71 maaltijdsalade meal salad Een maaltijdsalade is snel en makkelijk.
72 lunchbox lunchbox Ik neem mijn lunch mee in een lunchbox.
73 ontbijtgranen cereal Ik eet ontbijtgranen met melk.
74 yoghurt yogurt Zij eet yoghurt met fruit.
75 muesli muesli Ik doe muesli door de yoghurt.
76 beleg toppings/spread Ik doe jam als beleg op brood.
77 jam jam De jam is zoet en rood.
78 pindakaas peanut butter Kinderen eten graag pindakaas.
79 honing honey Ik doe honing door de thee.
80 koekje cookie Ik neem één koekje bij de koffie.
81 taart cake/pie De taart is voor de verjaardag.
82 ijs ice cream IJs is lekker in de zomer.
83 friet fries We eten friet met mayonaise.
84 kroket croquette Hij bestelt een kroket in de kantine.
85 bitterbal small croquette Bitterballen horen bij borrel.
86 stamppot mash dish Stamppot is een typisch Nederlands gerecht.
87 pannenkoek pancake We eten pannenkoeken op zondag.
88 soepgroenten soup vegetables Ik koop soepgroenten voor vanavond.
89 boodschappen groceries Ik doe boodschappen in de supermarkt.
90 supermarkt supermarket De supermarkt gaat om acht uur open.
91 bakker bakery De bakker maakt vers brood.
92 slager butcher Ik koop kip bij de slager.
93 groenteboer greengrocer Bij de groenteboer koop ik paprika.
94 markt market De markt is gezellig op zaterdag.
95 winkelwagen shopping cart Ik neem een winkelwagen.
96 mandje basket Ik pak een mandje voor kleine boodschappen.
97 kassa checkout De rij bij de kassa is lang.
98 betalen pay Ik betaal met pin.
99 bon receipt Ik bewaar de bon voor de zekerheid.
100 aanbieding discount/deal Deze koffie is in de aanbieding.

Next category is:

👉 Winkelen & Boodschappen (Shopping & Groceries)

Just say: Next: Shopping.

Alright Elena — here comes your Shopping & Groceries pack! Clear, natural Dutch sentences at A2 level, and 100 very useful everyday shopping words.


🛒 100 Most Useful Dutch Words – Winkelen & Boodschappen (A2 Level)

Nr Nederlands English Voorbeeldzin (A2)
1 winkel shop/store De winkel gaat om tien uur open.
2 supermarkt supermarket Ik doe boodschappen in de supermarkt.
3 winkelcentrum shopping mall Het winkelcentrum is dichtbij het station.
4 markt market De markt is druk op zaterdag.
5 groentewinkel vegetable shop Ik koop tomaten in de groentewinkel.
6 slager butcher De slager heeft vers vlees.
7 bakker bakery De bakker verkoopt lekker brood.
8 viswinkel fish shop Ik haal vis bij de viswinkel.
9 drogist drugstore Ik koop shampoo bij de drogist.
10 apotheek pharmacy De apotheek is tot zes uur open.
11 kassa checkout Er staat een lange rij bij de kassa.
12 vakkenvuller shelf-stocker De vakkenvuller zet alles netjes neer.
13 winkelwagen shopping cart Ik neem een winkelwagen mee.
14 mandje basket Voor kleine boodschappen pak ik een mandje.
15 schap shelf Het product staat op het bovenste schap.
16 aanbieding sale/discount Deze koffie is in de aanbieding.
17 korting discount Ik krijg tien procent korting.
18 prijs price De prijs is best hoog.
19 goedkoop cheap Deze pasta is goedkoop.
20 duur expensive Dat brood is behoorlijk duur.
21 betalen to pay Ik betaal met mijn pinpas.
22 contant cash Je kunt hier contant betalen.
23 pinpas debit card Ik betaal met mijn pinpas.
24 creditcard credit card De creditcard werkt niet altijd.
25 bon receipt Ik vraag om een bon.
26 terugbetaling refund Ik vraag een terugbetaling voor het product.
27 product product Dit product is nieuw.
28 verpakking packaging De verpakking is kapot.
29 uitverkocht sold out De melk is uitverkocht.
30 voorraad stock Het ligt niet meer op voorraad.
31 winkelbediende store clerk De winkelbediende helpt me vriendelijk.
32 klant customer Ik ben vaste klant in deze winkel.
33 klantenservice customer service De klantenservice helpt met mijn vraag.
34 ruilen exchange Ik wil deze broek ruilen.
35 passen try on Ik pas de jas in de paskamer.
36 paskamer fitting room De paskamers zijn achterin.
37 maat size Ik zoek een maat groter.
38 kleding clothing Ik koop nieuwe kleding voor de winter.
39 broek trousers De broek zit comfortabel.
40 shirt shirt Ik draag een simpel shirt.
41 trui sweater Deze trui is lekker warm.
42 jas coat Mijn jas is te dun voor de winter.
43 schoenen shoes De schoenen zijn in de aanbieding.
44 laarzen boots Ik koop laarzen voor de regen.
45 sokken socks Ik heb geen schone sokken meer.
46 tas bag Ik neem een herbruikbare tas mee.
47 boodschappentas shopping bag Mijn boodschappentas is groot.
48 parfum perfume Zij koopt parfum als cadeau.
49 make-up makeup Ik koop nieuwe make-up bij de drogist.
50 shampoo shampoo Mijn shampoo is bijna op.
51 zeep soap Ik koop zeep voor in de badkamer.
52 tandenborstel toothbrush Ik heb een nieuwe tandenborstel nodig.
53 tandpasta toothpaste De tandpasta is in de aanbieding.
54 schoonmaakmiddel cleaning product Ik koop schoonmaakmiddel voor de keuken.
55 wc-papier toilet paper We hebben nieuw wc-papier nodig.
56 keukenpapier kitchen towel Het keukenpapier is op.
57 wasmiddel laundry detergent Ik koop wasmiddel bij de supermarkt.
58 servetten napkins Ik neem een pak servetten mee.
59 kaasschaaf cheese slicer Een kaasschaaf is typisch Nederlands.
60 koekjes cookies Deze koekjes smaken goed.
61 chips chips Ik koop chips voor een filmavond.
62 chocolade chocolate Ik neem pure chocolade.
63 frisdrank soda Hij drinkt liever geen frisdrank.
64 waterfles water bottle Ik vul mijn waterfles thuis.
65 mandarijnen mandarins Mandarijnen zijn vers op de markt.
66 paprika bell pepper Ik koop een rode paprika.
67 ui onion Ik snijd een ui voor het eten.
68 tomaat tomato Ik koop tomaten voor salade.
69 melk milk Ik drink mijn koffie met melk.
70 boter butter De boter staat in de koeling.
71 yoghurt yogurt Ik koop yoghurt voor ontbijt.
72 kaas cheese De kaasafdeling is groot.
73 vlees meat Hij koopt weinig vlees.
74 vis fish De vis ziet er vers uit.
75 brood bread Het brood is net gebakken.
76 gebak pastries Ik neem gebak voor de verjaardag.
77 maaltijdpakket meal kit Met een maaltijdpakket kook je makkelijk.
78 kruiden spices Ik koop nieuwe kruiden voor koken.
79 pasta pasta Pasta is altijd handig in huis.
80 rijst rice De rijst staat op de onderste plank.
81 olie oil Olijfolie is hier in de aanbieding.
82 soep soup Ik neem tomatensoep in blik.
83 diepvries freezer Het diepvriesvak is vol.
84 houdbaar shelf-stable Dit product is lang houdbaar.
85 vers fresh De groenten zijn vers.
86 datum date Kijk op de datum voor de houdbaarheid.
87 open open De winkel is nog open.
88 dicht closed De winkel is ’s avonds dicht.
89 openingstijden opening hours De openingstijden staan op de deur.
90 personeel staff Het personeel is vriendelijk.
91 pinnen pay by card Je kunt hier alleen pinnen.
92 zelfscan self-scan Ik gebruik de zelfscan-kassa.
93 boodschappenkosten grocery costs De boodschappenkosten worden hoger.
94 tasjes plastic bags Tasjes kosten extra geld.
95 etiketten labels De etiketten laten ingrediënten zien.
96 houdbaarheidsdatum expiration date De houdbaarheidsdatum is volgende week.
97 voorraadkast pantry Mijn voorraadkast is bijna leeg.
98 kassabon receipt Ik zet de kassabon in mijn portemonnee.
99 kortingkaart discount card Ik gebruik een kortingkaart bij de supermarkt.
100 afrekenen check out Ik ga afrekenen bij de kassa.

You’re doing great with this! Next theme is:

👉 Tijd & Plannen (Time & Planning)

Just tell me: Next: Time.

Great — let’s dive into Time & Planning, one of the most useful themes for everyday Dutch. As always: 100 words, simple A2 sentences, natural daily Dutch.


100 Most Useful Dutch Words – Tijd & Plannen (A2 Level)

Nr Nederlands English Voorbeeldzin (A2)
1 tijd time Ik heb vandaag weinig tijd.
2 uur hour De les duurt één uur.
3 minuut minute Ik ben over vijf minuten klaar.
4 seconde second Wacht één seconde.
5 dag day Mijn dag begint vroeg.
6 week week De week is druk.
7 maand month Ik ga volgende maand op vakantie.
8 jaar year Het jaar gaat snel voorbij.
9 gisteren yesterday Gisteren was ik thuis.
10 vandaag today Vandaag werk ik thuis.
11 morgen tomorrow Morgen heb ik een afspraak.
12 ochtend morning In de ochtend drink ik koffie.
13 middag afternoon In de middag ga ik wandelen.
14 avond evening In de avond kijk ik een film.
15 nacht night Ik slaap slecht in de nacht.
16 weekend weekend Het weekend begint vrijdagavond.
17 maandag Monday Op maandag begin ik vroeg.
18 dinsdag Tuesday Dinsdag is mijn drukste dag.
19 woensdag Wednesday Woensdag is mijn thuiswerkdag.
20 donderdag Thursday Donderdag heb ik sport.
21 vrijdag Friday Vrijdag voelt altijd kort.
22 zaterdag Saturday Zaterdag doe ik boodschappen.
23 zondag Sunday Op zondag rust ik uit.
24 kalender calendar Ik schrijf alles in mijn kalender.
25 agenda agenda Ik zet het in mijn agenda.
26 planning planning De planning is vol vandaag.
27 afspraak appointment Ik heb een afspraak om tien uur.
28 deadline deadline De deadline is morgen.
29 pauze break We nemen een pauze om twaalf uur.
30 vakantie holiday Ik neem twee weken vakantie.
31 datum date De datum staat op de brief.
32 tijdstip time (specific) Welk tijdstip past voor jou?
33 moment moment Op dit moment heb ik tijd.
34 seizoen season De herfst is mijn favoriete seizoen.
35 lente spring In de lente bloeien de bloemen.
36 zomer summer In de zomer is het warm.
37 herfst autumn In de herfst regent het veel.
38 winter winter In de winter is het vroeg donker.
39 klok clock De klok hangt in de keuken.
40 horloge watch Mijn horloge is kapot.
41 op tijd on time Ik probeer altijd op tijd te komen.
42 te laat too late Ik was te laat voor de bus.
43 te vroeg too early Ik ben te vroeg aangekomen.
44 begin start Het begin van de dag is rustig.
45 einde end Aan het einde van de dag ben ik moe.
46 nu now Ik moet nu weg.
47 straks later Ik bel je straks terug.
48 later later We spreken later af.
49 meteen immediately Ik kom meteen naar je toe.
50 snel quickly Ik stuur snel een bericht.
51 soms sometimes Soms werk ik in het weekend.
52 vaak often Ik ben vaak vroeg wakker.
53 altijd always Ik ontbijt altijd thuis.
54 nooit never Ik ben nooit op vrijdag vrij.
55 regelmatig regularly Ik ga regelmatig wandelen.
56 binnenkort soon De afspraak is binnenkort.
57 alvast ahead of time Ik maak alvast koffie.
58 telkens each time Telkens vergeet ik mijn sleutel.
59 ongeveer about/approximately De wandeling duurt ongeveer een uur.
60 lang long De vergadering duurt te lang.
61 kort short Dit gesprek is kort.
62 even briefly Ik wacht even.
63 vroeger earlier/in the past Vroeger stond ik later op.
64 binnenkort soon Ik krijg binnenkort bezoek.
65 plannen to plan We plannen een afspraak voor morgen.
66 uitstellen postpone Ik moet de afspraak uitstellen.
67 afzeggen cancel Ik moet helaas afzeggen.
68 herinneren remind Herinner je me eraan?
69 vergeten forget Ik vergeet soms de tijd.
70 verwachten expect Ik verwacht hem rond drie uur.
71 duren to last De les duurt een uur.
72 beginnen begin De film begint om acht uur.
73 eindigen end Het werk eindigt om vijf uur.
74 wachten wait Ik moet tien minuten wachten.
75 haast hurry Ik heb haast vanmorgen.
76 langzaam slowly Ik loop langzaam met krukken.
77 druk busy De dag is heel druk.
78 vrij free Ik ben vrijdag vrij.
79 op tijd zijn be on time Het is belangrijk om op tijd te zijn.
80 eerder earlier Kun je eerder komen?
81 later later We kunnen later gaan.
82 per uur per hour Ik werk 20 euro per uur.
83 dagelijks daily Ik maak dagelijks een planning.
84 wekelijks weekly Wekelijks heb ik een teammeeting.
85 maandelijks monthly Ik betaal maandelijks huur.
86 jaarlijks yearly We krijgen jaarlijks vakantie.
87 herinnering reminder Ik zet een herinnering in mijn telefoon.
88 agenda-item agenda item Ik maak een nieuw agenda-item aan.
89 planning maken make a plan We maken samen een planning.
90 pauze nemen take a break Ik neem een pauze om op te laden.
91 klaar ready Ik ben bijna klaar.
92 vroeg early Ik sta vroeg op.
93 laat late Ik werk soms tot laat.
94 werkdagen weekdays Mijn werkdagen zijn maandag tot vrijdag.
95 vrije dag day off Ik neem een vrije dag.
96 afspraak plannen plan an appointment Ik plan een afspraak voor dinsdag.
97 beschikbaar available Ben je beschikbaar in de middag?
98 bezet occupied Mijn middag is bezet.
99 onderweg on the way Ik ben onderweg naar kantoor.
100 deadline halen meet the deadline Ik probeer de deadline te halen.

You’re building a really solid Dutch toolkit. Next up:

👉 Emoties & Persoonlijk Leven

Just say: Next: Emotions.

Alright Elena — let’s tap into Emotions & Personal Life, one of the most useful themes for speaking natural, warm, real-life Dutch. Here come 100 everyday Dutch emotion words, all with friendly A2-level example sentences.


😊 100 Most Useful Dutch Words – Emoties & Persoonlijk Leven (A2 Level)

Nr Nederlands English Voorbeeldzin (A2)
1 emotie emotion Ik praat open over mijn emoties.
2 gevoel feeling Ik heb een goed gevoel vandaag.
3 blij happy Ik ben blij dat je er bent.
4 gelukkig happy/fortunate Ik voel me gelukkig met mijn vrienden.
5 tevreden satisfied Ik ben tevreden met het resultaat.
6 ontspannen relaxed Ik voel me ontspannen na een wandeling.
7 rustig calm Na de koffie voel ik me rustig.
8 trots proud Ik ben trots op mijn werk.
9 dankbaar grateful Ik ben dankbaar voor de hulp.
10 hoopvol hopeful Ik blijf hoopvol over de toekomst.
11 verrast surprised Ik was verrast door het cadeau.
12 benieuwd curious Ik ben benieuwd naar jouw idee.
13 nieuwsgierig curious Kinderen zijn vaak nieuwsgierig.
14 verliefd in love Hij is verliefd op haar.
15 serieus serious Dit is een serieus gesprek.
16 onzeker insecure Soms voel ik me onzeker.
17 bang scared Ik ben bang om te vallen.
18 zenuwachtig nervous Ik ben zenuwachtig voor het examen.
19 gestrest stressed Ik ben gestrest door het werk.
20 moe tired Ik ben moe en heb rust nodig.
21 gefrustreerd frustrated Ik word gefrustreerd van de fout.
22 boos angry Ik ben boos omdat ik moet wachten.
23 geïrriteerd irritated Ik raak snel geïrriteerd als ik honger heb.
24 verdrietig sad Zij is verdrietig door het nieuws.
25 teleurgesteld disappointed Ik ben een beetje teleurgesteld.
26 eenzaam lonely Hij voelt zich soms eenzaam.
27 alleen alone Ik wil even alleen zijn.
28 opgelucht relieved Ik ben opgelucht dat het goed ging.
29 verward confused Ik ben verward door de uitleg.
30 verbaasd amazed Ik ben verbaasd hoe snel het gaat.
31 hoop hope Ik heb hoop op een betere dag.
32 angst fear Angst maakt het soms lastig.
33 huilen to cry Soms moet ik gewoon even huilen.
34 lachen to laugh We lachen veel samen.
35 glimlachen to smile Ik glimlach naar de buurman.
36 knuffel hug Ik geef haar een knuffel.
37 steun support Ik krijg veel steun van vrienden.
38 vriendschap friendship Onze vriendschap is sterk.
39 liefde love Liefde maakt het leven mooi.
40 relatie relationship Onze relatie is stabiel.
41 ruzie argument We hadden een kleine ruzie.
42 praten talk We praten vaak over onze gevoelens.
43 luisteren listen Hij luistert goed naar me.
44 begrijpen understand Ik begrijp hoe je je voelt.
45 delen share Ik deel mijn zorgen met een vriend.
46 vertrouwen trust Ik heb veel vertrouwen in jou.
47 zorgen worries Ik maak me zorgen om haar.
48 spanning tension Ik voel spanning in mijn schouders.
49 samenwerken work together Samenwerken geeft een goed gevoel.
50 energie energy Ik heb weinig energie vandaag.
51 geduld patience Ik probeer meer geduld te hebben.
52 rust rest Ik heb rust nodig na deze week.
53 stilte silence Stilte helpt me ontspannen.
54 sfeer mood/atmosphere De sfeer thuis is goed.
55 humeur mood Mijn humeur is beter na koffie.
56 persoonlijk personal Dit is een persoonlijk onderwerp.
57 eerlijk honest Ik ben eerlijk over mijn gevoelens.
58 open open Ik blijf open in het gesprek.
59 begrip understanding Ik waardeer jouw begrip.
60 emotioneel emotional Het was een emotioneel moment.
61 kwetsbaar vulnerable Ik voel me soms kwetsbaar.
62 sterk strong Zij is mentaal heel sterk.
63 vertrouwen hebben to have trust Ik heb vertrouwen in de toekomst.
64 moed courage Het kost veel moed om hulp te vragen.
65 zorgen maken worry Ik maak me zorgen om de situatie.
66 genieten enjoy Ik geniet van een rustige avond.
67 blij zijn met be happy with Ik ben blij met het resultaat.
68 trots zijn op be proud of Ik ben trots op mijn vooruitgang.
69 tijd voor jezelf time for yourself Ik neem tijd voor mezelf.
70 praten over talk about We praten over onze dag.
71 grenzen boundaries Grenzen stellen is belangrijk.
72 behoefte need Ik heb behoefte aan een pauze.
73 wens wish Mijn wens is meer rust.
74 teleurstelling disappointment De teleurstelling is snel weg.
75 compliment compliment Ik geef haar een compliment.
76 respect respect Respect is belangrijk in een relatie.
77 steun geven give support Ik probeer hem steun te geven.
78 troosten comfort Ik troost haar als ze huilt.
79 motivatie motivation Ik heb nieuwe motivatie gevonden.
80 inspiratie inspiration De natuur geeft me inspiratie.
81 uitdaging challenge Mijn werk is soms een uitdaging.
82 groei growth Ik werk aan mijn persoonlijke groei.
83 balans balance Ik zoek balans tussen werk en rust.
84 loslaten let go Ik probeer stress los te laten.
85 ontspannen voelen feel relaxed Ik voel me ontspannen na yoga.
86 opgewekt cheerful Hij ziet er opgewekt uit vandaag.
87 nerveus nervous Ik ben een beetje nerveus voor de test.
88 opgelucht zijn feel relieved Ik ben opgelucht dat het klaar is.
89 onzekerheid insecurity Onzekerheid maakt me moe.
90 kracht strength Ik vind kracht in mijn vrienden.
91 vertrouwen winnen gain trust Het kost tijd om vertrouwen te winnen.
92 eerlijkheid honesty Eerlijkheid voelt altijd beter.
93 steun zoeken seek support Ik zoek steun bij mijn familie.
94 grenzen aangeven set boundaries Ik geef duidelijk mijn grenzen aan.
95 aandacht attention Ik geef hem even aandacht.
96 begrip tonen show understanding Ik probeer begrip te tonen.
97 samen voelen feel together We voelen ons samen sterker.
98 goed humeur good mood Ik ben vandaag in een goed humeur.
99 slecht humeur bad mood Hij is in een slecht humeur.
100 mezelf zijn be myself Bij vrienden kan ik mezelf zijn.

You’re building a really strong everyday Dutch base. If you want to keep going, the next theme is:

👉 Vrije Tijd & Hobbies

Just say: Next: Free Time.

Nice, let’s give you the fun stuff — Free Time & Hobbies. Here are 100 everyday Dutch words, all with natural A2-level example sentences.


🎨 100 Most Useful Dutch Words – Vrije Tijd & Hobby’s (A2 Level)

Nr Nederlands English Voorbeeldzin (A2)
1 vrije tijd free time In mijn vrije tijd lees ik graag.
2 hobby hobby Mijn hobby is fotograferen.
3 ontspanning relaxation Ik zoek ontspanning in de natuur.
4 sport sport Hij doet veel aan sport.
5 sporten to work out/do sports Ik sport twee keer per week.
6 wandelen walking Ik wandel graag in het park.
7 fietsen cycling We gaan samen fietsen in het weekend.
8 hardlopen running Hardlopen vind ik zwaar.
9 zwemmen swimming Zij gaat elke dinsdag zwemmen.
10 yoga yoga Ik doe yoga om te ontspannen.
11 dansen dancing Ik dans graag op feestjes.
12 muziek music Muziek luisteren maakt me blij.
13 zingen singing Zij zingt onder de douche.
14 gitaar guitar Hij speelt gitaar in een band.
15 piano piano Ik oefen piano in de avond.
16 film film We kijken vanavond een film.
17 serie series Ik volg een nieuwe serie op Netflix.
18 boek book Een goed boek helpt me relaxen.
19 tijdschrift magazine Ik lees een tijdschrift in de trein.
20 spel game We spelen een spel met vrienden.
21 bordspel board game Het bordspel duurt lang.
22 videogame video game Hij speelt graag videogames.
23 puzzel puzzle Ik maak een puzzel van 1000 stukjes.
24 tekenen drawing Tekenen maakt mij rustig.
25 schilderen painting Zij schildert vaak in het weekend.
26 fotografie photography Fotografie is een grote hobby van mij.
27 camera camera Ik neem mijn camera mee naar buiten.
28 tuinieren gardening Tuinieren geeft veel rust.
29 bloem flower Ik plant bloemen in de tuin.
30 plant plant Ik zorg goed voor mijn planten.
31 koken cooking We koken samen nieuwe recepten.
32 bakken baking Hij bakt koekjes op zondag.
33 recept recipe Ik probeer een nieuw recept uit.
34 restaurant restaurant We gaan uit eten in een restaurant.
35 café café Ik drink koffie in een gezellig café.
36 terras terrace We zitten op het terras in de zon.
37 picknick picnic We hebben een picknick in het park.
38 vakantie holiday Ik ga op vakantie naar Spanje.
39 reizen to travel Ik reis graag naar nieuwe landen.
40 hotel hotel We slapen in een klein hotel.
41 camping camping De camping ligt naast het bos.
42 strand beach Ik loop graag over het strand.
43 zee sea De zee is koud maar mooi.
44 bos forest We wandelen in het bos.
45 park park Het park is rustig in de avond.
46 museum museum Ik bezoek graag moderne musea.
47 tentoonstelling exhibition De tentoonstelling is interessant.
48 bioscoop cinema We gaan naar de bioscoop.
49 theater theater Ik kijk een voorstelling in het theater.
50 muziekfestival music festival Het muziekfestival is in de zomer.
51 concert concert We gaan naar een concert in Amsterdam.
52 podium stage De band staat op een groot podium.
53 kaartje ticket Ik koop een kaartje voor de show.
54 hobbykamer hobby room Ik schilder in mijn hobbykamer.
55 verzamelen to collect Ik verzamel oude boeken.
56 handwerken crafting Zij doet graag handwerken.
57 naaien sewing Ik leer naaien op een machine.
58 breien knitting Mijn oma houdt van breien.
59 haken crochet Zij haakt sjaals in de winter.
60 muziek luisteren listen to music Ik luister muziek tijdens het koken.
61 film kijken watch a movie We kijken een film met popcorn.
62 uit eten gaan dine out We gaan vanavond uit eten.
63 uitgaan go out Ik ga niet vaak uit.
64 winkelen shopping Ik ga winkelen met een vriendin.
65 feestje party Het feestje was gezellig.
66 borrel drinks We hebben vrijdag een borrel.
67 hobby hebben have a hobby Iedereen heeft wel een hobby.
68 leren learn Ik leer gitaar spelen.
69 ontdekken discover Ik ontdek nieuwe recepten online.
70 proberen try Ik probeer een nieuwe activiteit.
71 plannen plan Ik plan een rustige zondag.
72 genieten enjoy Ik geniet van een wandeling.
73 ontspannen relax Ik ontspannen met muziek.
74 creatief creative Zij is heel creatief.
75 inspiratie inspiration Ik krijg inspiratie in de natuur.
76 idee idea Ik heb een leuk idee voor een hobby.
77 club club Ik zit in een leesclub.
78 vereniging association Hij is lid van een sportvereniging.
79 lid member Ik ben nieuw lid van de club.
80 cursus course Ik volg een cursus tekenen.
81 workshop workshop De workshop duurt twee uur.
82 inschrijven sign up Ik schrijf me in voor de workshop.
83 meedoen participate Ik doe mee met yoga.
84 activiteit activity De activiteit is buiten.
85 evenement event Dit evenement is gratis.
86 optreden performance Het optreden begint om zeven uur.
87 hobbytijd hobby time Ik maak elke dag hobbytijd.
88 spelletjes games We doen spelletjes met vrienden.
89 kaarten play cards Mijn oma houdt van kaarten.
90 puzzelen puzzling Ik puzzel graag op regenachtige dagen.
91 tuin garden Ik werk in de tuin als hobby.
92 buiten zijn be outside Ik ben graag buiten in de lente.
93 binnen blijven stay inside Ik blijf binnen als het regent.
94 fotografie photography Fotografie is mijn grootste passion.
95 weekend plannen plan the weekend Ik plan mijn weekend van tevoren.
96 ontspannen moment relaxing moment Ik neem een ontspannen moment met thee.
97 creatief werk creative work Creatief werk geeft me energie.
98 favoriete hobby favorite hobby Lezen is mijn favoriete hobby.
99 nieuwe activiteit new activity Ik probeer elke maand een nieuwe activiteit.
100 plezier fun We hebben veel plezier samen.

You’re unstoppable! Next theme is:

👉 Natuur & Weer

Just say: Next: Nature.

Lovely — let’s give you a full Nature & Weather set. Clear A2 Dutch, natural sentences, super useful for everyday conversations.


🌿 100 Most Useful Dutch Words – Natuur & Weer (A2 Level)

Nr Nederlands English Voorbeeldzin (A2)
1 natuur nature Ik wandel graag in de natuur.
2 weer weather Het weer is vandaag wisselend.
3 zon sun De zon schijnt volop.
4 regen rain Er komt regen vanmiddag.
5 wolk cloud De lucht zit vol grijze wolken.
6 wind wind De wind is sterk aan de kust.
7 storm storm Tijdens de storm blijf ik binnen.
8 sneeuw snow De sneeuw maakt alles wit.
9 ijs ice Het ijs is nog te dun om op te staan.
10 mist fog Door de mist zie ik bijna niets.
11 temperatuur temperature De temperatuur is laag in de ochtend.
12 warm warm Het is vandaag lekker warm.
13 koud cold Het is te koud zonder jas.
14 koel cool De avond is koel maar fijn.
15 heet hot Het is te heet om buiten te sporten.
16 seizoen season De herfst is mijn favoriete seizoen.
17 lente spring In de lente bloemen de bomen.
18 zomer summer De zomer is zonnig en warm.
19 herfst autumn In de herfst vallen de bladeren.
20 winter winter De winterdagen zijn kort.
21 lucht sky De lucht is helder blauw.
22 horizon horizon Aan de horizon zie ik bergen.
23 bos forest We wandelen in het bos.
24 boom tree De boom is erg oud.
25 blad leaf De bladeren kleuren geel in de herfst.
26 bloem flower De bloemen ruiken heerlijk.
27 plant plant Deze plant heeft veel water nodig.
28 gras grass Het gras is nat van de dauw.
29 struik bush De struiken staan vol bessen.
30 tak branch Een tak viel door de wind op de grond.
31 wortel root De wortels van de boom zijn groot.
32 dier animal Het dier loopt langzaam over het pad.
33 vogel bird De vogel zingt vroeg in de ochtend.
34 hond dog De hond rent door het park.
35 kat cat De kat ligt in de zon.
36 eend duck Er zwemmen eenden in de vijver.
37 vos fox Ik zag een vos in het bos.
38 konijn rabbit Het konijn zit onder de struik.
39 insect insect Er zitten veel insecten bij het water.
40 bij bee De bij vliegt naar de bloem.
41 vlinder butterfly De vlinder is mooi gekleurd.
42 rivier river De rivier stroomt rustig.
43 meer lake Het meer ligt bij de camping.
44 zee sea De zee is koud maar prachtig.
45 strand beach We lopen over het strand.
46 duinen dunes De duinen zijn typisch Nederlands.
47 berg mountain De berg is hoog en steil.
48 heuvel hill We wandelen over een lage heuvel.
49 vallei valley De vallei ligt tussen twee bergen.
50 eiland island Texel is een mooi eiland.
51 kust coast De kust is populair in de zomer.
52 oever shore We zitten aan de oever van het meer.
53 water water Het water is helder.
54 luchtkwaliteit air quality De luchtkwaliteit is vandaag goed.
55 natuurgebied nature reserve Dit natuurgebied is beschermd.
56 park park Het park is groen en rustig.
57 tuin garden De tuin staat vol bloemen.
58 veld field Het veld is groot en open.
59 weiland meadow In het weiland staan koeien.
60 boerderij farm De boerderij ligt buiten het dorp.
61 koe cow De koeien staan in het gras.
62 schaap sheep De schapen grazen op de heuvel.
63 paard horse Het paard loopt in de wei.
64 kip chicken Er lopen kippen rond de boerderij.
65 natuurwandeling nature walk Ik maak een natuurwandeling op zondag.
66 pad path Het pad is smal maar mooi.
67 route route De route gaat door het bos.
68 uitzicht view Het uitzicht is prachtig.
69 picknick picnic We hebben een picknick in het park.
70 frisse lucht fresh air Ik haal frisse lucht buiten.
71 schaduw shade We zitten in de schaduw van de boom.
72 zonlicht sunlight Het zonlicht is sterk vandaag.
73 regenbui rain shower Een korte regenbui komt eraan.
74 onweersbui thunderstorm Tijdens de onweersbui blijf ik binnen.
75 windkracht wind force De windkracht is vandaag hoog.
76 regenboog rainbow Ik zie een regenboog na de regen.
77 natuurbescherming nature conservation Natuurbescherming is belangrijk.
78 stilte silence In het bos is veel stilte.
79 geluid sound Ik hoor het geluid van vogels.
80 waterniveau water level Het waterniveau is hoger na de regen.
81 bodem soil De bodem is nat.
82 steen stone Ik vind een mooie steen op het strand.
83 zand sand Het zand is warm onder mijn voeten.
84 modder mud Het pad zit vol modder.
85 luchtvochtigheid humidity De luchtvochtigheid is hoog vandaag.
86 zonsondergang sunset De zonsondergang is prachtig.
87 zonsopgang sunrise De zonsopgang is vroeg in de zomer.
88 klimaat climate Het klimaat verandert snel.
89 weerbericht weather report Ik kijk het weerbericht elke ochtend.
90 droog dry Het blijft vandaag droog.
91 nat wet De grond is nog nat.
92 helder clear De lucht is helder en blauw.
93 bewolkt cloudy Het is grijs en bewolkt.
94 bui shower Vanmiddag komt er een bui.
95 temperatuur stijgt temperature rises De temperatuur stijgt in de middag.
96 temperatuur daalt temperature drops De temperatuur daalt in de avond.
97 natuurkracht force of nature De natuurkracht is soms sterk.
98 omgeving surroundings De omgeving is rustgevend.
99 frisse wind fresh breeze Er waait een frisse wind.
100 buiten zijn being outside Ik ben graag buiten als het mooi weer is.

You’re collecting a whole language one beautiful theme at a time. Next theme is:

👉 Dienstverlening & Afspraken (Appointments & Services)

(Think: gemeente, doctor, bank, customer service, etc.)

Just say: Next: Services.

Alright Elena — time for Appointments & Services, super practical for life in the Netherlands. Here are 100 everyday Dutch words with simple, natural A2-level sentences.


🏢 100 Most Useful Dutch Words – Dienstverlening & Afspraken (A2 Level)

Nr Nederlands English Voorbeeldzin (A2)
1 dienst service Deze dienst is gratis.
2 dienstverlening customer service De dienstverlening is vriendelijk.
3 afspraak appointment Ik heb een afspraak bij de gemeente.
4 afspraak maken make an appointment Ik maak online een afspraak.
5 loket service desk Het loket is open tot vier uur.
6 balie counter Ik meld me bij de balie.
7 medewerker staff member De medewerker helpt mij goed.
8 klant customer De klant wacht in de rij.
9 klantenservice customer service Ik bel de klantenservice voor informatie.
10 wachtrij queue De wachtrij is lang.
11 wachttijd waiting time De wachttijd is twintig minuten.
12 nummer number Ik krijg een nummer uit de automaat.
13 formulier form Ik vul het formulier in.
14 aanvraag application Ik doe een aanvraag voor een paspoort.
15 document document Ik moet een document meenemen.
16 identiteitskaart ID card Mijn identiteitskaart is nog geldig.
17 paspoort passport Ik verleng mijn paspoort.
18 rijbewijs driver’s license Ik haal mijn nieuwe rijbewijs op.
19 verzekering insurance De verzekering betaalt een deel.
20 zorgverzekering health insurance Iedereen heeft een zorgverzekering nodig.
21 polis insurance policy De polis staat online.
22 bank bank Ik ga naar de bank voor vragen.
23 rekening account Mijn rekening staat in de app.
24 overschrijving transfer Ik doe een overschrijving via internetbankieren.
25 pinpas debit card Mijn pinpas werkt niet.
26 bankafschrift bank statement Ik download mijn bankafschrift.
27 betaling payment De betaling is gelukt.
28 terugbetaling refund Ik wacht op mijn terugbetaling.
29 contract contract Ik teken een nieuw contract.
30 abonnement subscription Mijn abonnement wordt automatisch verlengd.
31 factuur invoice Ik betaal de factuur deze week.
32 offerte quotation De offerte is best hoog.
33 servicepunt service point Het servicepunt is in het centrum.
34 post mail Ik krijg veel post vandaag.
35 pakket package Mijn pakket komt morgen.
36 brievenbus mailbox De brievenbus is vol.
37 postbode mail carrier De postbode komt elke ochtend.
38 ophalen pick up Ik haal mijn pakket op bij het punt.
39 bezorgen deliver Ze bezorgen het pakket aan de deur.
40 levering delivery De levering is vertraagd.
41 retour return Ik stuur het product retour.
42 klacht complaint Ik dien een klacht in.
43 melding report Ik doe een melding van een probleem.
44 probleem problem Er is een probleem met mijn aanvraag.
45 oplossing solution De medewerker zoekt een oplossing.
46 hulp help Ik vraag hulp aan de balie.
47 ondersteuning support Ik krijg ondersteuning bij de aanvraag.
48 uitleg explanation Ik krijg duidelijke uitleg.
49 afspraak bevestigen confirm appointment Ik bevestig mijn afspraak per e-mail.
50 afzeggen cancel Ik moet mijn afspraak afzeggen.
51 doorgeven report/notify Ik geef mijn nieuwe adres door.
52 inschrijven register Ik schrijf me in bij de gemeente.
53 uitschrijven deregister Ik moet me uitschrijven bij een verhuizing.
54 adreswijziging address change Ik doe een adreswijziging online.
55 gemeente municipality De gemeente helpt bij officiële documenten.
56 stadswinkel city service shop De stadswinkel is open tot zes uur.
57 ambtenaar civil servant De ambtenaar legt het proces uit.
58 aanvraag indienen submit an application Ik dien de aanvraag vandaag in.
59 akkoord approval Ik wacht op akkoord.
60 verklaring statement Ik vraag een verklaring op bij de gemeente.
61 registratie registration De registratie is snel klaar.
62 afspraaknummer appointment number Ik krijg een afspraaknummer per mail.
63 toeslag allowance Ik ontvang huurtoeslag.
64 subsidie subsidy Ik vraag subsidie aan voor energie.
65 energiebedrijf energy company Het energiebedrijf stuurt een factuur.
66 waterbedrijf water company Het waterbedrijf rekent jaarlijks af.
67 storing outage Er is een storing in de wijk.
68 monteur technician De monteur komt morgen langs.
69 reparatie repair De reparatie duurt één uur.
70 onderhoud maintenance Er is onderhoud aan de straat.
71 afspraak tijdslot time slot Mijn tijdslot is om tien uur.
72 digitaal formulier digital form Het digitale formulier is makkelijk.
73 inloggen log in Ik log in met DigiD.
74 DigiD Dutch digital ID Ik heb DigiD nodig voor mijn aanvraag.
75 wachtwoord password Mijn wachtwoord werkt niet.
76 account account Ik maak een account aan.
77 bevestiging confirmation Ik krijg een bevestiging per mail.
78 melding krijgen receive a notification Ik krijg een melding in de app.
79 identiteitscontrole identity check Ik moet identiteitscontrole doen.
80 telefoonnummer phone number Ik vul mijn telefoonnummer in.
81 e-mailadres email address Ik verander mijn e-mailadres.
82 aanvraagstatus application status De aanvraagstatus staat op de website.
83 formulier versturen send form Ik verstuur het formulier digitaal.
84 uploaden upload Ik upload mijn documenten.
85 downloaden download Ik download mijn bewijs.
86 betalingsbewijs proof of payment Ik voeg het betalingsbewijs toe.
87 afspraakherinnering appointment reminder Ik krijg een afspraakherinnering.
88 wachtruimte waiting room Ik zit in de wachtruimte.
89 aan de beurt next in line Ik ben bijna aan de beurt.
90 loketnummer desk number Mijn loketnummer is drie.
91 informatie information Ik vraag informatie over verhuizing.
92 vragen stellen ask questions Ik stel vragen aan de medewerker.
93 telefoonlijn phone line De telefoonlijn is druk.
94 doorverbinden transfer (call) Ze verbinden mij door.
95 wachttijd aan de telefoon phone wait time De wachttijd aan de telefoon is lang.
96 afspraak verplaatsen reschedule Ik verplaats mijn afspraak naar vrijdag.
97 datum kiezen choose a date Ik kies een datum in de kalender.
98 tijd kiezen choose a time Kies een tijd die voor jou past.
99 controleafspraak check-up appointment Ik heb een controleafspraak volgende week.
100 tevreden satisfied Ik ben tevreden met de service.

You’re building an incredible Dutch foundation. Next theme is:

👉 Digital Life: Phones, Apps & Internet

Just say: Next: Digital.

Alright Elena — let’s plug into the digital world. Here’s your Digital Life set: phones, computers, apps, online stuff… all the essentials, with clear and natural A2 Dutch sentences.


📱 100 Most Useful Dutch Words – Digitale Wereld (A2 Level)

Nr Nederlands English Voorbeeldzin (A2)
1 telefoon phone Mijn telefoon is bijna leeg.
2 mobiel mobile phone Ik zet mijn mobiel op stil.
3 smartphone smartphone Mijn smartphone heeft een goede camera.
4 oplader charger Ik kan mijn oplader niet vinden.
5 batterij battery De batterij is bijna op.
6 scherm screen Het scherm is te helder.
7 toetsenbord keyboard Het toetsenbord werkt goed.
8 muis mouse Ik gebruik een draadloze muis.
9 computer computer Mijn computer start langzaam op.
10 laptop laptop Ik neem mijn laptop mee naar het café.
11 tablet tablet Ik lees boeken op mijn tablet.
12 internet internet Het internet is vandaag traag.
13 wifi wifi De wifi werkt niet goed.
14 verbinding connection De verbinding valt steeds weg.
15 website website De website is makkelijk te gebruiken.
16 webpagina web page Ik open de webpagina in Chrome.
17 app app Ik download een nieuwe app.
18 downloaden download Ik download muziek op mijn telefoon.
19 uploaden upload Ik upload de foto naar Instagram.
20 account account Ik maak een nieuw account aan.
21 gebruikersnaam username Mijn gebruikersnaam is simpel.
22 wachtwoord password Ik verander mijn wachtwoord.
23 inloggen log in Ik log in op de website.
24 uitloggen log out Ik vergeet soms uit te loggen.
25 profiel profile Ik update mijn profiel.
26 instellingen settings De instellingen staan in het menu.
27 menu menu In het menu vind ik alle opties.
28 update update Mijn telefoon doet een update.
29 software software De software is nieuw.
30 appstore app store Ik vind de app in de appstore.
31 storing outage Er is een storing bij de provider.
32 provider service provider Mijn provider heeft goed bereik.
33 berichten messages Ik krijg veel berichten vandaag.
34 sms text message Ik stuur een korte sms.
35 chat chat We praten via de chat.
36 videobellen video call We videobellen op zondag.
37 camera camera De camera is scherp.
38 microfoon microphone Mijn microfoon staat uit.
39 geluid sound Het geluid staat te hard.
40 koptelefoon headphones Ik luister muziek met een koptelefoon.
41 oortjes earbuds Mijn oortjes zitten in mijn tas.
42 foto photo Ik maak een foto van de zonsondergang.
43 video video Ik maak een korte video.
44 galerij gallery De foto’s staan in mijn galerij.
45 opslag storage Mijn opslag is bijna vol.
46 bestand file Het bestand staat in mijn downloads.
47 map folder Ik zet de documenten in een map.
48 document document Ik open het document in Word.
49 bijlage attachment Ik stuur een bijlage in de mail.
50 e-mail email Ik krijg veel e-mail op maandag.
51 inbox inbox Mijn inbox is vol.
52 spam spam Ik verwijder de spam meteen.
53 link link Ik klik op de link.
54 formulier form Ik vul het formulier online in.
55 cloud cloud Ik sla alles op in de cloud.
56 opslagruimte storage space Mijn opslagruimte is bijna vol.
57 delen share Ik deel een foto met vrienden.
58 liken like Ik like de foto van mijn vriendin.
59 volgen follow Ik volg hem op social media.
60 account verwijderen delete account Ik wil mijn oude account verwijderen.
61 social media social media Ik gebruik weinig social media.
62 Instagram Instagram Ik plaats een foto op Instagram.
63 Facebook Facebook Zij leest nieuws op Facebook.
64 WhatsApp WhatsApp We praten via WhatsApp.
65 TikTok TikTok Hij kijkt korte video’s op TikTok.
66 bericht sturen send message Ik stuur een bericht terug.
67 online online Ik ben bijna altijd online.
68 offline offline Ik ben even offline.
69 streamen stream Ik stream een film op Netflix.
70 downloaden download Ik download muziek.
71 browser browser Ik gebruik Chrome als browser.
72 zoekopdracht search query Ik typ een zoekopdracht in Google.
73 advertentie advertisement De website heeft veel advertenties.
74 pop-up pop-up Een pop-up verschijnt op mijn scherm.
75 beveiliging security De beveiliging van mijn account is belangrijk.
76 privacy privacy Ik let goed op mijn privacy.
77 virus virus Mijn computer heeft een virus gehad.
78 antivirus antivirus Ik zet antivirus op mijn laptop.
79 wachtwoord vergeten forgot password Ik ben mijn wachtwoord vergeten.
80 nieuw wachtwoord new password Ik maak een nieuw wachtwoord aan.
81 app openen open app Ik open de app om te betalen.
82 app sluiten close app Ik sluit de app na gebruik.
83 schermtijd screen time Mijn schermtijd is hoog vandaag.
84 notificatie notification Ik krijg een notificatie van de bank.
85 downloaden mislukt download failed De download is mislukt.
86 uploaden voltooid upload complete De upload is voltooid.
87 updaten update Ik update mijn telefoon regelmatig.
88 synchroniseren sync Mijn foto’s synchroniseren automatisch.
89 digitaal digital Onze afspraken zijn digitaal.
90 QR-code QR code Ik scan de QR-code bij de ingang.
91 scanner scanner De scanner werkt snel.
92 printen print Ik print het ticket uit.
93 ergonomisch ergonomic Mijn toetsenbord is ergonomisch.
94 software installeren install software Ik installeer nieuwe software.
95 apps beheren manage apps Ik beheer mijn apps in de instellingen.
96 wifi-wachtwoord wifi password Ik vraag het wifi-wachtwoord.
97 datagebruik data usage Mijn datagebruik is hoog.
98 mobiele data mobile data Ik zet mobiele data uit.
99 vliegtuigstand airplane mode Ik zet mijn telefoon op vliegtuigstand.
100 opladen to charge Ik laat mijn telefoon opladen.

You’re building a seriously powerful Dutch toolkit. Next theme is:

👉 Money & Banking (Geld & Betalen)

Just say: Next: Money.

Alright Elena — here comes Money & Banking, super useful for life in the Netherlands. As always: clear A2 Dutch, natural everyday sentences, no fluff.


💶 100 Most Useful Dutch Words – Geld & Betalen (A2 Level)

Nr Nederlands English Voorbeeldzin (A2)
1 geld money Ik let goed op mijn geld.
2 bank bank Mijn bank heeft een goede app.
3 rekening account Ik open een nieuwe rekening.
4 betaalrekening checking account Mijn salaris komt op mijn betaalrekening.
5 spaarrekening savings account Ik zet geld op mijn spaarrekening.
6 saldo balance Mijn saldo is laag.
7 betaling payment De betaling is gelukt.
8 betaalpas debit card Ik betaal met mijn betaalpas.
9 creditcard credit card Ik gebruik mijn creditcard online.
10 pinnen pay by card In Nederland moet je vaak pinnen.
11 contant cash Ik betaal contant op de markt.
12 munt coin Ik heb alleen kleine munten.
13 biljet banknote Ik betaal met een tien-eurobiljet.
14 bon receipt Ik bewaar de bon voor garantie.
15 kassabon receipt De kassabon ligt in mijn tas.
16 factuur invoice Ik krijg een factuur per e-mail.
17 betalen pay Ik betaal de rekening vandaag.
18 terugbetaling refund Ik wacht op mijn terugbetaling.
19 overmaken transfer money Ik maak geld over naar mijn vriend.
20 overschrijving bank transfer De overschrijving duurt één dag.
21 automatische incasso direct debit De huur gaat via automatische incasso.
22 iDEAL Dutch payment system Ik betaal online met iDEAL.
23 Tikkie Dutch payment request Ik stuur een Tikkie voor de kosten.
24 betaalverzoek payment request Ik krijg een betaalverzoek via WhatsApp.
25 bankieren to bank Ik bankier vooral via mijn telefoon.
26 internetbankieren online banking Internetbankieren is makkelijk.
27 bankapp banking app De bankapp werkt snel en goed.
28 wachtwoord password Ik verander mijn wachtwoord regelmatig.
29 beveiliging security De beveiliging van de app is goed.
30 pincode PIN code Ik vergeet mijn pincode bijna.
31 identiteitscontrole ID check De bank doet identiteitscontrole.
32 storting deposit Ik doe een storting op mijn rekening.
33 opname withdrawal Ik doe een opname bij de geldautomaat.
34 geldautomaat ATM De geldautomaat is om de hoek.
35 rente interest Ik krijg rente op mijn spaarrekening.
36 lening loan Ik heb een kleine lening voor studie.
37 hypotheek mortgage Mijn hypotheek loopt dertig jaar.
38 verzekeren to insure Ik verzeker mijn laptop.
39 verzekering insurance De verzekering betaalt een deel terug.
40 premie premium De premie wordt elke maand afgeschreven.
41 eigen risico deductible Mijn eigen risico is €385.
42 abonnement subscription Mijn abonnement is per maand opzegbaar.
43 contract contract Ik teken het nieuwe contract.
44 kosten costs De kosten vallen mee.
45 prijs price De prijs is redelijk.
46 aanbieding discount offer Deze koffie is in de aanbieding.
47 korting discount Ik krijg tien procent korting.
48 duur expensive De boodschappen zijn duurder geworden.
49 goedkoop cheap Deze winkel is goedkoop.
50 budget budget Ik let op mijn budget.
51 sparen save Ik spaar voor een vakantie.
52 uitgeven spend Ik geef te veel geld uit.
53 besparen save/cut expenses Ik probeer te besparen op energie.
54 bedrag amount Het bedrag is tien euro.
55 contant geld cash money Ik heb geen contant geld bij me.
56 wisselgeld change Ik krijg twee euro wisselgeld.
57 portemonnee wallet Mijn portemonnee zit in mijn tas.
58 betaalbewijs proof of payment Ik stuur het betaalbewijs op.
59 overschot surplus Aan het einde van de maand heb ik soms een klein overschot.
60 schuld debt Ik probeer mijn schulden af te lossen.
61 aflossen pay off Ik los mijn lening langzaam af.
62 beperken limit Ik beperk mijn uitgaven.
63 financiëel financial Ik heb financiële hulp nodig.
64 huur rent De huur gaat elke maand automatisch.
65 borg deposit (rental) De borg wordt terugbetaald.
66 salaris salary Mijn salaris komt de 25e binnen.
67 loonstrook payslip Ik bekijk mijn loonstrook in de app.
68 toeslag allowance Ik krijg zorgtoeslag.
69 belasting tax Ik doe aangifte bij de Belastingdienst.
70 belastingaangifte tax return De belastingaangifte is elk jaar in maart.
71 boete fine Ik kreeg een boete voor te snel rijden.
72 nota bill Ik betaal de nota meteen.
73 beschadigd damaged Het product is beschadigd.
74 garantie warranty Ik heb nog garantie op mijn telefoon.
75 afbetalen pay in installments Ik betaal mijn laptop in termijnen af.
76 termijn installment Ik betaal de eerste termijn vandaag.
77 overboeken to transfer Ik boek geld over naar een andere rekening.
78 saldo checken check balance Ik check mijn saldo via de app.
79 kosten delen split costs We delen de kosten met een Tikkie.
80 verzekering afsluiten take out insurance Ik sluit een nieuwe verzekering af.
81 bankfiliaal bank branch Het bankfiliaal is gesloten.
82 pinnen mislukt card declined Het pinnen is mislukt.
83 extra kosten extra costs Er zijn geen extra kosten.
84 tarief rate Het tarief is per maand.
85 abonnement opzeggen cancel subscription Ik zeg mijn abonnement op.
86 administratiekosten admin fees Er zijn geen administratiekosten.
87 energiecontract energy contract Ik vergelijk mijn energiecontract.
88 vaste lasten fixed expenses Mijn vaste lasten zijn hoog.
89 huishoudgeld household money We houden ons huishoudgeld bij.
90 sparen voor save for Ik spaar voor een nieuwe fiets.
91 investeren invest Ik investeer een klein bedrag.
92 transactiekosten transaction fees Er zijn geen transactiekosten.
93 financieel overzicht financial overview Ik maak een financieel overzicht in Excel.
94 rekeningnummer account number Ik vul mijn rekeningnummer in.
95 incasseren collect payment De bank incasseert automatisch.
96 inkomsten income Mijn inkomsten zijn stabiel.
97 uitgaven expenses Mijn uitgaven verschillen per maand.
98 terugstorten transfer back De winkel stort het geld terug.
99 bedrag invoeren enter amount Ik voer het bedrag in de app in.
100 afronden round off Ik rond de betaling af.

You now have thousands of practical Dutch words across everyday life. If you want, we can continue with:

👉 Home Repair & Tools,

or

👉 Healthcare Deep Dive,

or

👉 Dutch Travel & Tourism,

or anything else you want.

Just tell me the next theme!

Perfect — let’s do a Healthcare Deep Dive. This one goes deeper into hospitals, symptoms, treatments, psychology, rehabilitation, emergency care… all the stuff you might hear in Dutch healthcare.

Still A2-friendly, still natural everyday Dutch, still 100 super useful words.


🏥 100 Most Useful Dutch Words – Healthcare Deep Dive (A2 Level)

Nr Nederlands English Voorbeeldzin (A2)
1 gezondheidszorg healthcare De gezondheidszorg in Nederland is goed geregeld.
2 patiënt patient De patiënt moet morgen terugkomen.
3 zorgverlener care provider De zorgverlener helpt mij rustig.
4 specialist specialist Ik heb een afspraak met de specialist.
5 chirurg surgeon De chirurg legt de operatie uit.
6 huisarts general practitioner De huisarts kent mijn medische geschiedenis.
7 huisartsenpost after-hours GP De huisartsenpost is in de avond open.
8 spoedeisende hulp emergency room Ik ga naar de spoedeisende hulp.
9 ambulance ambulance De ambulance arriveert snel.
10 verpleegkundige nurse De verpleegkundige helpt me bij het lopen.
11 assistent assistant De assistent plant de afspraak in.
12 recept prescription De dokter geeft een digitaal recept.
13 medicatie medication Ik neem mijn medicatie elke ochtend.
14 dosering dosage De dosering staat op de verpakking.
15 bijwerking side effect Ik heb geen bijwerkingen.
16 kuur treatment course Ik volg een antibioticakuur.
17 vaccin vaccine Ik krijg een vaccin in mijn arm.
18 bloeddruk blood pressure Mijn bloeddruk wordt gemeten.
19 hartslag heart rate Mijn hartslag is te snel.
20 saturatie oxygen saturation De saturatie is goed.
21 bloedafname blood draw Ik heb een bloedafname om acht uur.
22 bloedtest blood test De bloedtest duurt maar een minuut.
23 urinetest urine test Ik moet een urinetest doen.
24 röntgenfoto X-ray Ik krijg een röntgenfoto van mijn knie.
25 echo ultrasound Er wordt een echo gemaakt.
26 MRI MRI De MRI duurt ongeveer twintig minuten.
27 CT-scan CT scan De CT-scan is snel klaar.
28 onderzoek examination Het onderzoek is niet pijnlijk.
29 diagnose diagnosis De diagnose is duidelijk.
30 controle check-up Ik kom volgende week voor controle.
31 verwijzing referral Ik krijg een verwijzing naar de specialist.
32 overdracht handover De overdracht gebeurt tussen artsen.
33 behandeling treatment De behandeling begint morgen.
34 therapie therapy De therapie helpt goed.
35 fysiotherapie physiotherapy Fysiotherapie maakt mijn knie sterker.
36 revalidatie rehabilitation Mijn revalidatie duurt nog een paar weken.
37 hulpmiddel assistive device Ik gebruik een hulpmiddel om te lopen.
38 brace brace Ik draag een brace tijdens het lopen.
39 rolstoel wheelchair De rolstoel past door de deur.
40 krukken crutches Ik loop nog met krukken.
41 verband bandage Mijn hand zit in verband.
42 pleister bandage/plaster Ik plak een pleister op de wond.
43 wondverzorging wound care De wondverzorging moet dagelijks gebeuren.
44 zwelling swelling De zwelling is minder geworden.
45 ontsteking inflammation Ik heb een lichte ontsteking.
46 infectie infection De infectie moet behandeld worden.
47 koorts fever Ik heb lichte koorts.
48 koude rillingen chills Ik krijg koude rillingen in de avond.
49 duizelig dizzy Ik voel me duizelig wanneer ik opsta.
50 misselijk nauseous Ik voel me misselijk na het eten.
51 benauwd short of breath Ik voel me benauwd bij inspanning.
52 ademhaling breathing Mijn ademhaling is rustig.
53 hoesten coughing Ik hoest veel ’s nachts.
54 niezen sneezing Ik nies door mijn allergie.
55 allergie allergy Ik heb een allergie voor graspollen.
56 huiduitslag skin rash Ik heb een kleine huiduitslag.
57 migraine migraine Zij heeft migraineaanvallen.
58 pijnstiller painkiller Ik neem een pijnstiller voor de nacht.
59 verdoving anesthesia Ik krijg verdoving voor de ingreep.
60 operatie surgery De operatie was succesvol.
61 opname hospital admission Ik ga voor een korte opname.
62 ontslag discharge Ik krijg vandaag ontslag uit het ziekenhuis.
63 afdeling department Ik moet naar de afdeling orthopedie.
64 orthopedie orthopedics Orthopedie behandelt botten en gewrichten.
65 cardiologie cardiology Ik ga naar cardiologie voor mijn hart.
66 neurologie neurology Neurologie onderzoekt de zenuwen.
67 dermatologie dermatology Dermatologie helpt bij huidproblemen.
68 psychiatrie psychiatry Psychiatrie ondersteunt mentaal welzijn.
69 psychologie psychology Ik praat met een psycholoog.
70 psycholoog psychologist De psycholoog helpt bij stress.
71 therapiegesprek therapy session Ik heb een therapiegesprek om drie uur.
72 stress stress Ik heb te veel stress op werk.
73 angstklachten anxiety symptoms Ik heb lichte angstklachten.
74 depressieve klachten depressive symptoms Hij heeft depressieve klachten.
75 ondersteuning support Ik krijg goede ondersteuning.
76 pijnscore pain level Mijn pijnscore is vier van tien.
77 symptoom symptom Hoofdpijn is een bekend symptoom.
78 verergeren worsen De pijn verergert in de avond.
79 verbeteren improve Mijn knie verbetert langzaam.
80 herstellen recover Ik herstel na de operatie.
81 genezen heal De wond moet nog genezen.
82 behandeling starten start treatment We starten de behandeling vandaag.
83 medicatie aanpassen adjust medication De dokter past mijn medicatie aan.
84 dosering verhogen increase dosage De dosering wordt verhoogd.
85 dosering verlagen decrease dosage De dosering wordt verlaagd.
86 langdurige zorg long-term care Hij heeft langdurige zorg nodig.
87 mantelzorger informal caregiver Mijn moeder is mantelzorger voor mijn oma.
88 thuiszorg home care De thuiszorg komt elke ochtend.
89 hulpmiddelenwinkel medical supply store Ik koop krukken in de hulpmiddelenwinkel.
90 spoedlijn emergency line Bel de spoedlijn bij gevaar.
91 triage triage Bij triage bepalen ze de urgentie.
92 zorgplan care plan Het zorgplan wordt samen gemaakt.
93 dossier medical file Mijn dossier staat digitaal.
94 privacy privacy Mijn medische privacy is belangrijk.
95 second opinion second opinion Ik vraag een second opinion.
96 bijsluiter medicine leaflet In de bijsluiter staat belangrijke info.
97 apotheekmedewerker pharmacy worker De apotheekmedewerker legt het uit.
98 voorraad supply De medicatie is op voorraad.
99 gedeeltelijk vergoed partially covered De behandeling wordt gedeeltelijk vergoed.
100 volledig vergoed fully covered Fysiotherapie is niet altijd volledig vergoed.

If you want, we can continue with:

👉 Workplace Dutch (Enhanced)

👉 Dutch Grammar Helpers

👉 Housing & Renting Deep Dive

👉 Travel & Public Transport Deep Dive

👉 Daily Conversations Pack

Just tell me the theme!

Alright Elena — let’s supercharge your Workplace Dutch (Enhanced). This one goes deeper than the earlier Werk table: more office language, corporate communication, HR words, meetings, feedback, productivity, conflict handling, email-ready vocabulary… all still in clear A2-level Dutch with natural example sentences.


💼 100 Most Useful Dutch Words – Workplace Dutch (Enhanced) – A2 Level

Nr Nederlands English Voorbeeldzin (A2)
1 werkdag workday Mijn werkdag begint om half negen.
2 werkdruk workload De werkdruk is deze maand hoog.
3 werktempo work pace Mijn werktempo is vandaag lager.
4 werkoverleg work meeting We hebben werkoverleg om tien uur.
5 werkvergadering work meeting De werkvergadering duurt een uur.
6 planningsoverleg planning meeting In het planningsoverleg maken we taken.
7 agenda punt agenda item Dit is het volgende agendapunt.
8 notuleren take minutes Ik notuleer de vergadering.
9 notulen meeting minutes De notulen komen per mail.
10 actiepunt action item Ik heb twee actiepunten deze week.
11 verantwoordelijk responsible Ik ben verantwoordelijk voor dit project.
12 verantwoordelijkheid responsibility De verantwoordelijkheid is groot.
13 leidinggevende supervisor Mijn leidinggevende helpt mij goed.
14 manager manager De manager geeft feedback.
15 teamleider team leader De teamleider plant de dienst.
16 collega’s colleagues Mijn collega’s zijn vriendelijk.
17 teamwerk teamwork Teamwerk is heel belangrijk.
18 samenwerken collaborate Wij werken goed samen.
19 samenwerking collaboration De samenwerking loopt soepel.
20 conflict conflict We proberen het conflict rustig op te lossen.
21 oplossing zoeken find a solution We zoeken samen een oplossing.
22 feedback geven give feedback Ik geef vriendelijke feedback.
23 feedback ontvangen receive feedback Ik ontvang positieve feedback.
24 beoordelingsgesprek performance review Mijn beoordelingsgesprek is volgende maand.
25 doel goal Mijn doel is beter plannen.
26 doelstelling objective De doelstellingen staan in het systeem.
27 vooruitgang progress Ik maak goede vooruitgang.
28 productiviteit productivity Mijn productiviteit is hoger in de ochtend.
29 deadline deadline De deadline is vrijdag.
30 tijdsdruk time pressure Ik kan niet goed werken onder tijdsdruk.
31 prioriteit priority Dit project heeft hoge prioriteit.
32 planning planning De planning voor vandaag is vol.
33 taakverdeling task division De taakverdeling is eerlijk.
34 dienst shift Mijn dienst begint om acht uur.
35 rooster schedule Ik kijk even naar mijn rooster.
36 pauze nemen take a break Ik neem even pauze.
37 koffieautomaat coffee machine We staan bij de koffieautomaat te praten.
38 lunchpauze lunch break De lunchpauze is om twaalf uur.
39 werkafspraak work agreement We maken een duidelijke werkafspraak.
40 bereikbaar reachable Ik ben bereikbaar via e-mail.
41 thuiswerken work from home Ik werk twee dagen thuis.
42 hybride werken hybrid working Hybride werken past goed bij mij.
43 remote werken remote working Ik werk een dag remote.
44 online vergadering online meeting De online vergadering is via Teams.
45 videobellen video calling We videobellen met de klant.
46 presentatie geven give a presentation Ik geef een korte presentatie.
47 slide slide De eerste slide laat het schema zien.
48 rapport report Het rapport is bijna klaar.
49 analyse analysis Ik maak een korte analyse.
50 documenten delen share documents Ik deel de documenten met het team.
51 bijlage attachment Ik voeg de bijlage toe.
52 digitaal systeem digital system Het digitale systeem is traag.
53 inloggen log in Ik log in op mijn werkaccount.
54 beveiligd secured De bestanden zijn beveiligd.
55 update update De software heeft een update nodig.
56 foutmelding error message Ik krijg een foutmelding op mijn scherm.
57 storing outage Er is een storing in het netwerk.
58 IT-afdeling IT department De IT-afdeling lost het op.
59 werkplek workspace Mijn werkplek is ergonomisch ingericht.
60 ergonomisch ergonomic Ik gebruik een ergonomische stoel.
61 bureaustoel office chair Mijn bureaustoel zit fijn.
62 zit-sta bureau sit-stand desk Ik werk vaak aan een zit-sta bureau.
63 kantoorruimte office space De kantoorruimte is groot.
64 open kantoor open office In een open kantoor is het soms lawaaiig.
65 stiltewerkplek quiet workspace Ik kies een stiltewerkplek voor focus.
66 printer printer De printer werkt weer niet.
67 scanner scanner Ik scan het document.
68 archief archive De papieren liggen in het archief.
69 telefoonnotitie phone note Ik maak een korte telefoonnotitie.
70 terugbelverzoek call-back request Ik krijg een terugbelverzoek.
71 klantcontact customer contact Ik heb veel klantcontact.
72 servicegesprek service conversation Het servicegesprek ging goed.
73 klacht afhandelen handle complaint Ik handel de klacht netjes af.
74 informatie geven give information Ik geef duidelijke informatie.
75 afspraak bevestigen confirm appointment Ik bevestig de afspraak per e-mail.
76 deadline halen meet the deadline Ik probeer de deadline te halen.
77 multitasken multitask Ik kan niet goed multitasken.
78 focus focus Ik heb focus nodig voor dit werk.
79 concentratie concentration Mijn concentratie is beter met stilte.
80 motivatie motivation Mijn motivatie is hoog.
81 initiatief nemen take initiative Ik neem initiatief in het project.
82 verantwoordelijk nemen take responsibility Ik neem verantwoordelijkheid voor mijn taak.
83 brainstormen brainstorm We brainstormen over nieuwe ideeën.
84 idee uitwerken develop an idea Ik werk het idee verder uit.
85 feedbackronde feedback round We doen een feedbackronde na het project.
86 werkproces work process Het werkproces is duidelijk.
87 workflow workflow De workflow kan sneller.
88 strategie strategy De strategie is gericht op groei.
89 planningstool planning tool Ik gebruik een planningstool voor taken.
90 projectbord project board De taken staan op het projectbord.
91 voortgangsgesprek progress meeting Het voortgangsgesprek is elke maand.
92 HR-afdeling HR department De HR-afdeling helpt bij vragen.
93 arbeidscontract employment contract Ik onderteken mijn arbeidscontract.
94 secundaire voorwaarden secondary benefits De secundaire voorwaarden zijn goed.
95 ziekmelden call in sick Ik moet me ziekmelden.
96 herstelgesprek return-to-work talk Ik heb een herstelgesprek na ziekte.
97 verlof leave Ik neem twee dagen verlof.
98 teamuitje team outing We hebben een teamuitje in juni.
99 collega ondersteunen support a colleague Ik ondersteun mijn collega bij een taak.
100 tevredenheid satisfaction Ik ben tevreden met mijn werkdag.

If you want, next we can do:

👉 Dutch Grammar Helpers

👉 Housing & Renting Deep Dive

👉 Travel & Public Transport Deep Dive

👉 Advanced Conversation Dutch

👉 Healthcare Dialogues in Dutch

Just tell me what you want next!

Alright Elena — here comes your Dutch Grammar Helpers pack. Super clear, simple explanations, friendly examples, no confusing jargon. This is built to make Dutch feel way easier and more predictable.

I’ll give you:

  1. Core grammar rules (A1–A2) explained simply
  2. Useful example sentences
  3. Mini-tables you can reuse
  4. Common mistakes + how to fix them

Let’s go:


🇳🇱 Dutch Grammar Helpers – A2 Level (Super Clear Edition)

1️⃣ De / Het — The Most Annoying Thing

Dutch has two words for “the”: de and het.

Basic rule

  • De → most words
  • Het → smaller group

But you can learn these shortcuts:

Word type Article Example
People de de vrouw, de man
Plural words de de boeken
Words ending in -ing / -heid / -ij / -aar / -er / -ist de de beweging, de waarheid
Diminutives ending in -je het het huisje, het hondje
Languages, metals het het Nederlands, het goud

Tip: If you don’t know it, try de. You’ll be right ~75% of the time.


2️⃣ Word Order: Why Dutch Loves Gymnastics

Basic sentence

Subject – Verb – Rest

  • Ik eet een broodje.

Placed time at the start?

Then the verb jumps to second place:

  • Morgen ga ik naar school.
  • Vandaag werk ik thuis.

Important:

In Dutch, the verb MUST be the second element in the sentence.


3️⃣ Two Verbs? The Second One Goes to the END

Examples:

  • Ik wil koffie drinken.
  • Ik moet morgen werken.
  • Ik ga boodschappen doen.

Always: first verb early, second verb at the end.


4️⃣ Perfect Tense (Completed Actions)

Structure

hebben/zijn + ge- + verb-stem + d/t

Examples:

  • Ik heb gewerkt. (worked)
  • Ik heb gewandeld.
  • Ik ben gegaan. (movement → uses zijn)
  • Ik ben gebleven. (exception → uses zijn)

When do you use zijn?

Usually when:

  • you move from A → B (gaan, komen)
  • change state (worden)
  • verbs like blijven, gebeuren

5️⃣ The D and T Problem (past participles)

You get -d or -t depending on the last sound of the verb stem.

Trick (super handy):

Soft ketchup → soft consonants: t, k, f, s, ch, p

If the verb stem ends with one of these → use -t Otherwise → use -d

Examples:

  • werken → werk (ends with k) → gewerkt
  • wonen → woon (not soft ketchup) → gewoond
  • fietsen → fiets (soft ketchup s) → gefietst

6️⃣ Modal Verbs (kunnen, moeten, willen, mogen)

Verb Meaning Example
kunnen can Ik kan Nederlands spreken.
moeten must Ik moet naar de dokter.
willen want Ik wil koffie.
mogen may / allowed Je mag hier zitten.

Grammar rule:

Second verb at the end:

  • Ik kan morgen komen.
  • Hij wil eerder gaan.

7️⃣ Separable Verbs (afwassen, opstaan, uitmaken…)

These verbs split like a dramatic soap opera couple.

Present tense:

Prefix goes to the END:

  • Ik sta om zeven uur op.
  • Wij maken het licht uit.
  • Hij belt zijn moeder op.

Perfect tense:

Prefix sticks together:

  • Ik ben opgestaan.
  • Hij heeft het licht uitgemaakt.

8️⃣ Adjectives (klein, mooi, duur)

With a noun → add -e

  • de kleine hond
  • het grote huis
  • een mooie tuin

Exception (annoying but easy):

het-word + no articleNO -e

  • Ik koop vers brood.
  • Ik zie groot nieuws.

9️⃣ Using “er” — the mysterious little word

“er” has several jobs, but these two are easiest:

1. To say there is / there are:

  • Er is een probleem.
  • Er zijn drie afspraken.

2. To say about it / from it / with it:

  • Ik hou er van. (I like it)
  • Ik weet er niets van. (I know nothing about it)

🔟 Questions (Vragen)

1. Yes/no questions → Verb comes first

  • Werk je vandaag?
  • Ga je mee?

2. Question words

Wie, wat, waar, wanneer, waarom, hoe, hoeveel

Examples:

  • Waar woon je?
  • Hoe laat begint de les?
  • Hoeveel kost dit?

Mini Cheat Tables

Common irregular verbs (super useful)

NL EN Present Perfect
zijn be ik ben ik ben geweest
hebben have ik heb ik heb gehad
gaan go ik ga ik ben gegaan
komen come ik kom ik ben gekomen
zien see ik zie ik heb gezien
doen do ik doe ik heb gedaan
nemen take ik neem ik heb genomen
blijven stay ik blijf ik ben gebleven

🚫 Common Mistakes (and how to fix them)

Ik ga naar huis lopen.

✔️ Ik ga naar huis. (You don’t add “lopen”; going home already implies moving.)

Morgen ik ga werken.

✔️ Morgen ga ik werken. (Verb in second place)

Ik heb gegaan naar werk.

✔️ Ik ben naar werk gegaan. (“gaan” uses zijn)

Ik ben niet op tijd geweest naar werk.

✔️ Ik was niet op tijd op werk. (Use was for “was, used to be”)


Want more?

I can continue with:

A2–B1 Grammar expansionDutch sentence-building practiceVerb tense cheat sheetDutch pronouns explained very simplyWord order puzzles (fun practice)Mini dialogues for daily life

Just tell me what you’d like next!

Alright Elena — here is your Dutch Verb Tense Cheat Sheet, super simple, super clear, and actually useful for real everyday Dutch. Think of it as your quick pocket guide to every tense an A2–B1 learner needs.


🇳🇱 Dutch Verb Tense Cheat Sheet (A2–B1 Level)

(Simple explanations + short examples)


1️⃣ Presens (Tegenwoordige Tijd)

Use when: something is happening now, regularly, or in general.

Structure:

stem + endings

Ik werk
Jij/U werkt
Hij/Zij werkt
Wij/Jullie/Zij werken

Examples:

  • Ik werk thuis.
  • Hij kookt elke avond.
  • Wij leren Nederlands.

2️⃣ Futurum (Toekomst) – Future

Dutch doesn’t use a special form — you use gaan or zullen.

A. With gaan (most common)

gaan + verb

  • Ik ga morgen werken.
  • Wij gaan vanavond koken.

B. With zullen (more formal, promises, suggestions)

zullen + verb

  • Zullen we afspreken?
  • Ik zal het document sturen.

3️⃣ Perfectum (Voltooide Tijd)

Used for finished actions that affect now.

Structure:

hebben/zijn + ge- + participle

Quick rules:

  • hebben = most verbs
  • zijn = movement (gaan, komen) + state change (worden) + few irregular exceptions (blijven)

Examples:

  • Ik heb gewerkt.
  • Hij heeft gekookt.
  • Wij zijn naar huis gegaan.
  • Ik ben thuis gebleven.

4️⃣ Imperfectum (Verleden Tijd — simple past)

Used for stories, background info, and simple past.

Structure:

Regular verbs follow the soft ketchup rule (t, k, f, s, ch, p).

If stem ends in soft-ketchup letter → -te Else → -de

Examples:

  • Ik werkte gisteren thuis.
  • Hij wandelde in het park.
  • Wij kookten samen.

5️⃣ Plusquamperfectum (Voltooid Verleden Tijd)

Used when one past event happened before another past event.

Structure:

had / was + participle

Examples:

  • Ik had gegeten voordat ik ging sporten.
  • Hij was al vertrokken toen ik aankwam.

Easy rule: Think: “past perfect” in English.


6️⃣ Future Perfect (Voltooid Toekomende Tijd)

You almost never need this at A2–B1, but here it is super simply:

Structure:

zal + hebben/zijn + participle

Examples:

  • Ik zal het werk hebben gedaan voor vrijdag.
  • Hij zal al zijn aangekomen.

Only used for “something will have already happened before a future moment.”


7️⃣ Present Continuous (Bezig met iets – Dutch style)

Dutch does NOT have a special -ing form. Instead, use:

A. bezig zijn met + infinitive

  • Ik ben bezig met koken.

B. Simple present (very common!)

  • Ik kook nu.
  • Ik werk nu.

C. aan het + infinitive (informal)

  • Ik ben aan het werken.
  • Zij is aan het lezen.

8️⃣ Modal + Verb (must, can, want, allowed)

IMPORTANT word order:

Structure:

modal verb early + second verb at the end

Examples:

  • Ik moet morgen werken.
  • Ik kan goed zwemmen.
  • Ik wil koffie drinken.
  • Je mag hier parkeren.

9️⃣ Separable Verbs (opstaan, uitmaken, aandoen)

Dutch loves to break these apart.

Present:

  • Ik sta om zeven uur op.
  • Hij maakt het licht uit.

Perfect:

Prefix stays attached

  • Ik ben opgestaan.
  • Hij heeft het licht uitgemaakt.

🔟 Irregular Verbs (must-know mini-table)

Infinitive Meaning Present Simple Past Perfect
zijn to be ik ben ik was ik ben geweest
hebben to have ik heb ik had ik heb gehad
gaan to go ik ga ik ging ik ben gegaan
komen to come ik kom ik kwam ik ben gekomen
doen to do ik doe ik deed ik heb gedaan
zien to see ik zie ik zag ik heb gezien
blijven to stay ik blijf ik bleef ik ben gebleven
geven to give ik geef ik gaf ik heb gegeven
nemen to take ik neem ik nam ik heb genomen

⭐ Want practice too?

If you want, I can make:

  • 10 practice sentences per tense
  • Fill-in-the-blank exercises
  • Mini dialogues
  • A full “verb tense workbook” PDF

Just tell me what you want next!

Got you, Elena — here come Mini Dutch Dialogues that feel natural, friendly, and very A2-level. Short, useful, and all focused on real-life Dutch. You’ll be able to copy these patterns in daily conversations.

I’ll give you sets in different themes.


🗣️ Mini Dialogue Set 1 — At the Doctor

A: Goedemorgen, wat kan ik voor u doen? B: Goedemorgen. Ik heb sinds gisteren pijn in mijn knie. A: Is de pijn constant of alleen bij het lopen? B: Vooral bij het lopen. A: Oké, ik kijk even. B: Prima, dank u.


🛒 Mini Dialogue Set 2 — In the Supermarket

A: Weet u waar de pasta staat? B: Ja, in gang drie, rechts. A: Dank u wel! B: Geen probleem. A: En waar vind ik de olijfolie? B: Dat is helemaal achterin. A: Super, bedankt!


🚍 Mini Dialogue Set 3 — Asking About Transport

A: Gaat deze bus naar Delft Station? B: Ja, maar pas over tien minuten. A: Oké, dank je. B: Geen probleem. A: Moet ik overstappen? B: Nee, het is een directe verbinding.


🏢 Mini Dialogue Set 4 — At Work

A: Heb je het rapport al bekeken? B: Ja, ik ben bijna klaar. A: Mooi. Kun je het vandaag sturen? B: Ja, dat lukt. A: Top, dank je! B: Graag gedaan.


🧾 Mini Dialogue Set 5 — At the Municipality (Gemeente)

A: Ik wil graag mijn adres wijzigen. B: Dat kan. Heeft u uw identiteitsbewijs? A: Ja, hier is het. B: Dank u. De wijziging staat er binnen twee dagen in. A: Fijn, bedankt! B: Graag gedaan.


👩‍⚕️ Mini Dialogue Set 6 — Physiotherapy

A: Hoe gaat het met de pijn vandaag? B: Beter dan vorige week, maar traplopen doet nog zeer. A: Dan gaan we vandaag rustig oefenen. B: Ja, dat is goed. A: Luister goed naar uw lichaam. B: Dat zal ik doen.


📦 Mini Dialogue Set 7 — Picking Up a Package

A: Hallo, ik kom een pakket ophalen. B: Heeft u een code? A: Ja, hier is hij. B: Perfect. Eén moment, ik pak het erbij. A: Dank u wel! B: Alstublieft.


👋 Mini Dialogue Set 8 — Small Talk

A: Hoe gaat het met je? B: Goed, een beetje moe, maar verder prima. A: Ja, dat heb ik ook na een lange dag. B: Precies. A: Fijn je weer te zien! B: Jij ook!


🔧 Mini Dialogue Set 9 — Repair Request

A: Mijn verwarming doet het niet goed. B: Oké, wanneer kan de monteur langskomen? A: Morgenmiddag is goed. B: Dan plan ik dat in. A: Dank je wel! B: Geen probleem.


🍽️ Mini Dialogue Set 10 — At a Café

A: Mag ik een cappuccino, alsjeblieft? B: Natuurlijk, wilt u er iets bij? A: Ja, een klein koekje graag. B: Komt eraan! A: Dank je wel. B: Graag gedaan.


If you want, I can also make:

👉 Mini dialogues for your specific situations

(e.g. mobility issues, hospital, work conversations, Dutch neighbours, physiotherapy, municipality, etc.)

👉 Or a full Mini Dialogue Workbook with 50–100 dialogues.

Just tell me: “More dialogues” or choose a theme!

Absolutely, Elena — let’s make this fun, cozy, and super useful for learning Dutch. Here comes a simple, warm A2-level story about a Dutch family, with everyday dialogues woven in. I’ll naturally use many of the words and sentences from the earlier lists — but shaped into a living, breathing little world.

Meet the family:

  • Mama Sofie
  • Papa Mark
  • Zoon Tim (12)
  • Dochter Lotte (9)
  • Opa Hans & Oma Mia
  • Hond Max (slim, maar koppig)
  • Papegaai Pico (praat te veel)

🏡 Het Verhaal van Familie Van Dijk

(A2-level Dutch with lots of everyday vocabulary)


🌅 Hoofdstuk 1 — Een ochtend in huis

Het is zeven uur ’s ochtends. Mama Sofie staat op en loopt naar de keuken.

Pico de papegaai: “KOFFIE! KOFFIE!” Mama: lacht “Rustig Pico, ik ben bezig met koffie maken.”

Papa Mark komt beneden met een slaperig gezicht.

Papa: “Goedemorgen… Ik heb nog geen energie.” Mama: “Hier, een kop koffie helpt altijd.”

Hond Max tikt met zijn poot tegen de deur.

Papa: “Max moet naar buiten.” Mama: “Kun jij hem uitlaten? Ik ben aan het ontbijt maken.”

Tim en Lotte komen de trap af gerend.

Lotte: “Mama, waar is mijn broodtrommel?” Mama: “In de la, naast de koelkast.” Tim: “Ik ben moe. Ik wil vandaag thuisblijven.” Papa: “Nee hoor, jij gaat gewoon naar school.” Pico: “NAAR SCHOOL! NAAR SCHOOL!”


🚲 Hoofdstuk 2 — Naar school en werk

Buiten is het fris, maar droog. Papa brengt de kinderen naar school op de fiets.

Lotte: “Papa, het waait hard!” Papa: “Ik weet het, houd je stuur goed vast.” Tim: “Ik wil sneller! We zijn te laat.” Papa: “Rustig. Veiligheid eerst.”

Op schooldag krijgen de kinderen een knuffel.

Papa: “Fijne dag, hè?” Lotte & Tim: “Doei!”

Papa fietst verder naar het werk.


🏢 Hoofdstuk 3 — Op het werk

Papa heeft een werkoverleg.

Collega: “Heb je het rapport al bekeken?” Papa: “Ja, ik ben bijna klaar.” Collega: “Mooi. Kun je het vandaag sturen?” Papa: “Ja, dat lukt.”

Hij zegt later tegen zijn manager:

Papa: “De werkdruk is hoog vandaag.” Manager: “Neem pauze als je het nodig hebt.”


👵👴 Hoofdstuk 4 — Opa en Oma komen op bezoek

Thuis helpt mama met opruimen. Opa Hans en Oma Mia komen langs met een tas appels.

Oma: “We hebben appels uit onze tuin meegenomen.” Mama: “Wat lief, dank jullie wel!” Opa: “Hoe gaat het met je knie?” Mama: “Beter, maar traplopen doet nog pijn.”

Max blaft enthousiast.

Opa: “Rustig Max, het is maar familie.” Pico: “FAMILIE! APPELS! MAX!”

Ze drinken thee in de woonkamer.


🍎 Hoofdstuk 5 — Na school

De kinderen komen thuis.

Tim: “Ik heb honger!” Oma: “Wil je een appel?” Tim: “Ja graag.”

Lotte gaat zitten bij mama.

Lotte: “Mama, ik moet een presentatie maken.” Mama: “Waarover dan?” Lotte: “Over dieren. Mag ik iets over papegaaien doen?” Pico: “JA! PAPEGAAI!” Mama: lacht “Ik denk dat Pico het goedkeurt.”


🍽️ Hoofdstuk 6 — Avondeten

Papa komt thuis van zijn werk.

Papa: “Ik ben moe maar tevreden.” Mama: “We eten pasta vanavond.” Tim: “Lekker!” Lotte: “Mag Max ook iets?” Papa: “Nee, Max krijgt hondenvoer.”

Tijdens het eten vertelt iedereen over de dag.

Mama: “Wat was het leukste moment op school?” Lotte: “Ik heb een nieuwe vriendin.” Tim: “Wij hebben in de gymzaal gevoetbald!” Papa: “Dat klinkt gezellig.”


🌙 Hoofdstuk 7 — Een rustige avond

Na het eten is het ontspanningstijd.

  • Mama leest een boek.
  • Papa kijkt een serie.
  • Tim speelt een videogame.
  • Lotte maakt haar presentatie.
  • Max ligt te slapen.
  • Pico praat zachtjes tegen zichzelf.

Opa en oma nemen afscheid.

Opa: “We gaan naar huis. Bedankt voor het eten.” Mama: “Graag gedaan. Tot snel!” Pico: “TOT SNEL!”

Wanneer de kinderen naar bed gaan:

Mama: “Slaap lekker, lieverd.” Lotte: “Slaap lekker mama.” Tim: “Tot morgen.” Pico: “SLAPEN! SLAPEN!”


🌟 Einde van de dag

Het huis is rustig. De familie Van Dijk heeft een gewone, fijne Nederlandse dag gehad — met school, werk, dieren, familie en kleine momenten die warm voelen.


👉 Wil je meer?

I can create:

  • More chapters
  • A longer ongoing story (like a small book)
  • Extra dialogues for specific situations
  • Exercises based on the story
  • Vocabulary lists extracted from the story

Just tell me: “Next chapter please” or “Make exercises” or anything you like!

Yesss Elena — I love that you’re enjoying this. Let’s grow the Van Dijk universe. New scenes, new dialogues, all A2-friendly and warm.

Here comes Chapter 8 and Chapter 9 — more daily-life moments, more natural Dutch, and more personality from the family (and of course from Pico).


🌧️ Hoofdstuk 8 — Regenachtige Middag

Het is zaterdagmiddag, en het regent hard. De hele familie is thuis.

Mama staat in de keuken thee te maken.

Mama: “Wie wil er thee?” Lotte: “Ik! Met honing, alsjeblieft.” Tim: “Mag ik warme chocolademelk?” Papa: “Dat is goed. Ik maak het wel.”

Max ligt in zijn mand en kijkt verdrietig naar buiten.

Papa: “Hij wil naar buiten, maar het regent te hard.” Mama: “We kunnen later een korte wandeling maken.”

Pico zit op zijn stok.

Pico: “REGEN! REGEN! NAT!” Lotte: “Ja Pico, het is heel nat buiten.”

In de woonkamer spelen de kinderen een bordspel.

Tim: “Ik sta voor!” Lotte: “Dat is niet eerlijk, jij gooit altijd hoog.” Oma: “Rustig, het is maar een spel.”

Opa zit in de stoel en leest de krant.

Opa: “Er komt morgen zon.” Mama: “Gelukkig. We kunnen dan naar het park.”


🛠️ Hoofdstuk 9 — Kleine Reparatie in Huis

Op zondagochtend knippert het licht in de hal.

Mama: “Mark, het licht werkt niet goed.” Papa: “Ik kijk even. Misschien is het de lamp.” Tim: “Mag ik helpen?” Papa: “Ja, maar voorzichtig.”

Papa pakt de trap en draait de lamp los.

Papa: “Aha, kapot.” Lotte: “Kunnen we een nieuwe kopen?” Papa: “Ja, straks bij de bouwmarkt.”

Pico kijkt nieuwsgierig.

Pico: “KAPOT! LAMP KAPOT!” Mama: “Niet schreeuwen Pico, ik krijg hoofdpijn.” Pico: “SORRY!”

Later gaan Papa en Tim samen naar de winkel.

In de winkel:

Tim: “Papa, welke lamp hebben we nodig?” Papa: “E27, warm licht.” Tim: “Dat klinkt ingewikkeld.” Papa: “Dat valt mee. Kijk, hier staat het.”

Bij de kassa:

Kassamedewerker: “Wilt u de bon?” Papa: “Ja graag.” Tim: “Kunnen we pizza eten vanavond?” Papa: “We zullen zien.”

Thuis maakt Papa de lamp weer vast.

Mama: “Hij doet het weer!” Lotte: “Goed gedaan Papa!” Pico: “GOED GEDAAN PAPA!”

Mama zucht en lacht tegelijk.


🧹 Hoofdstuk 10 — Grote Schoonmaak

Het is middag. Mama vindt dat het huis te rommelig is.

Mama: “Vandaag doen we een grote schoonmaak.” Tim: “Neeee…” Lotte: “Kunnen we muziek opzetten?” Mama: “Ja, natuurlijk.”

Papa zet vrolijke muziek op.

Max springt rond in de woonkamer.

Papa: “Max helpt niet echt.” Mama: “Hij denkt dat we spelen.”

Iedereen krijgt een taak:

  • Tim stofzuigt de woonkamer.
  • Lotte ruimt haar speelgoed op.
  • Papa maakt de badkamer schoon.
  • Mama doet de keuken.
  • Opa en Oma vouwen de was.
  • Pico … tja, hij praat alleen maar.

Pico: “SCHOON! ROMMEL! STOFZUIGEN!” Tim: “Ja Pico, ik stofzuig!”

Na een uur is het huis netjes.

Oma: “Dat hebben we goed gedaan.” Papa: “Laten we nu even uitrusten.” Mama: “Goed idee.”

Ze drinken allemaal thee en eten koekjes.

Max ligt tevreden op zijn rug.

Lotte: “Hij vindt het gezellig.” Mama: “Ik ook.”


Elena, if you want, we can continue with:

🌳 Chapter 11 — Trip to the Park

🛍️ Chapter 12 — Shopping Day in the City

🚂 Chapter 13 — Taking the Train to Visit Friends

🐦 Chapter 14 — Trouble with Pico (he causes chaos, obviously)

🎂 Chapter 15 — Birthday Celebration

🩺 Chapter 16 — Mama’s Physiotherapy Day

🏫 Chapter 17 — Parent-Teacher Meeting

🐶 Chapter 18 — Max Runs Away (but not too scary)

🎄 Chapter 19 — Cozy Holiday Season

🌞 Chapter 20 — Summer Vacation

Or anything you dream up.

Just tell me the next chapter you want!

Yesss, love that choice. Here comes Chapter 13 — Taking the Train to Visit Friends, with cozy family vibes, A2-friendly Dutch, natural dialogues, and lots of useful travel words for real life in NL.


🚂 Hoofdstuk 13 — Met de Trein op Bezoek bij Vrienden

Het is zaterdag ochtend. De familie Van Dijk gaat met de trein op bezoek bij vrienden die in Rotterdam wonen.

Mama pakt de laatste spullen in.

Mama: “Hebben jullie alles? Jassen, water, snacks?” Tim: “Ja, ik heb mijn telefoon en mijn koptelefoon.” Lotte: “Ik neem mijn kleurboek mee.” Papa: “Ik heb de treinkaartjes op mijn telefoon.” Pico: “TREIN! TREIN! PIEP PIEP!” Mama: “Nee Pico, jij blijft thuis met Opa en Oma.”

Opa lacht.

Opa: “Ik pas op Pico en Max. Geen zorgen.” Oma: “Veel plezier in Rotterdam!”


🚲 Naar het station

Ze fietsen samen naar het station. Het is fris maar droog.

Lotte: “Papa, ik ben bang dat we te laat zijn.” Papa: “We zijn op tijd. De trein vertrekt pas over tien minuten.” Tim: “Mooi, dan kunnen we even zitten.”

Bij het station zet Papa de fietsen in de stalling.

Mama: “Oké, kom, we moeten naar perron drie.” Tim: “Waarom zijn er zoveel mensen?” Mama: “Omdat het weekend is.”


🎫 Op het perron

Ze wachten bij de gele bordjes.

Lotte: “Wanneer komt de trein?” Papa: “Hij is twee minuten vertraagd.” Tim: “Oh nee…” Papa: “Rustig, het is maar twee minuten.”

Een trein rijdt voorbij.

Lotte: “Is dit onze trein?” Mama: “Nee, deze gaat naar Den Haag.” Tim: “Kunnen we daar ook een keer heen?” Mama: “Natuurlijk.”

Dan klinkt de omroep:

Speaker: “De intercity naar Rotterdam komt binnen op perron drie.” Lotte: “Yes!”


🚆 In de trein

Ze stappen in en vinden vier plaatsen bij elkaar.

Papa: “Gaan jullie zitten bij het raam?” Tim: “Ja! Ik wil de lucht zien.” Lotte: “En ik wil de koeien zien!”

Mama haalt wat snacks uit de tas.

Mama: “Willen jullie een appel?” Lotte: “Ja graag.” Tim: “Mag ik een koekje?” Mama: “Eén koekje, maar niet twee.”

Een conducteur komt langs.

Conducteur: “Goedemorgen, kaartjes alstublieft.” Papa: “Hier, op mijn telefoon.” Conducteur: “Dank u, fijne reis.” Lotte: “Hij was aardig.” Papa: “Ja, vaak wel.”

De trein rijdt langs velden en kleine dorpen.

Lotte: “Kijk! Paarden!” Tim: “En een grote rivier!” Mama: “Dat is de Maas.”


👫 Aankomst in Rotterdam

Na een half uur stopt de trein.

Speaker: “We zijn aangekomen in Rotterdam Centraal.” Lotte: “Het station is zo groot!” Tim: “En zo modern.”

Buiten wacht een vriendin van Mama: Sanne, met haar dochter Emma.

Sanne: “Hoi! Fijn dat jullie er zijn.” Mama: “Goed je te zien!” Emma: “Wil je mee naar de speeltuin, Lotte?” Lotte: “Ja!”


Bij vrienden thuis

Ze lopen naar het huis van Sanne. Daar drinken ze thee en praten bij.

Papa: “Jullie wonen mooi.” Sanne: “Dank je. Het is wel druk in de stad.” Mama: “Dat merk ik, ja.”

Tim en Emma spelen samen een spel.

Tim: “Wil je meedoen?” Emma: “Ja, leuk!”


🌆 Een kleine stadswandeling

Later gaat de groep een stuk wandelen.

Lotte: “Kijk, zo veel hoge gebouwen!” Mama: “Ja, Rotterdam is anders dan Delft.” Tim: “Kunnen we naar de Erasmusbrug?” Sanne: “Dat is best een stuk lopen, maar oké.”

Ze lopen langs winkels, cafés en trams.

Papa: “Let op, de tram komt eraan.” Lotte: “Hij is snel!” Mama: “Blijf dicht bij mij.”

Bij de Erasmusbrug maken ze een foto.

Tim: “Kijk, Papa! Een mooie foto!” Papa: “Mooi gedaan.”


🌙 Terug naar huis

Na een gezellige dag nemen ze de trein terug.

In de trein is het rustig. Lotte valt bijna in slaap.

Lotte: “Ik ben moe…” Mama: “Rust maar uit.”

Thuis staan Opa en Oma te wachten.

Oma: “Hoe was het?” Lotte: “Super leuk!” Opa: “En Pico heeft heel braaf gedaan.” Pico: “BRAAF! IK BEN BRAAF!” Papa: “Dat hoor ik graag.”

De familie gaat naar binnen, moe maar blij.


💛 Zin in nog meer?

I can write any chapter you want next:

✔️ Chapter 14 — Pico Causes Trouble

✔️ Chapter 15 — Birthday Celebration

✔️ Chapter 16 — Mama’s Physiotherapy Day

✔️ Chapter 17 — Tim’s School Trip

✔️ Chapter 18 — Max Runs Away (gentle version)

✔️ Chapter 19 — Cozy Holiday Season

✔️ Chapter 20 — Summer Vacation

Or you can invent a new idea!

Tell me the next chapter.

Absolutely — let’s dive into Chapter 16, full of warm family moments, everyday Dutch, and a gentle, realistic look at mama’s physiotherapy day. Still A2-friendly, still cozy, still very “Van Dijk”.


🏥 Hoofdstuk 16 — Mama’s Fysiotherapiedag

Het is donderdagochtend. Mama Sofie heeft een afspraak bij de fysiotherapeut voor haar knie. Ze loopt al veel beter, maar traplopen en lange stukken wandelen doen nog pijn.

Papa en de kinderen zitten aan het ontbijt.

Papa: “Sofie, hoe voel je je vandaag?” Mama: “Het gaat wel, maar mijn knie is een beetje stijf.” Lotte: “Moeten wij mee?” Mama: “Nee hoor, jullie gaan gewoon naar school.”

Pico zit op zijn stok en kijkt nieuwsgierig.

Pico: “KNIE! AU! DOKTER!” Mama: lacht “Ja Pico, ik ga naar de fysio, niet naar de dokter.”


🚲 Op weg naar de fysiotherapie

Opa brengt mama met de auto, want fietsen is nog lastig.

Opa: “Doe je rustig vandaag?” Mama: “Ja hoor, ik luister naar mijn lichaam.” Opa: “Goed zo. Geen haast.”

Onderweg regent het een beetje.

Mama: “Het is glad buiten. Ik ben blij dat je rijdt.” Opa: “Geen probleem. Daar zijn opa’s voor.”


🧑‍⚕️ Bij de fysiotherapeut

Ze komen bij de praktijk aan. Mama meldt zich bij de balie.

Medewerker: “Goedemorgen, u heeft een afspraak om tien uur?” Mama: “Ja, dat klopt.”

Fysiotherapeut Milan komt naar haar toe.

Milan: “Hoi Sofie, hoe gaat het vandaag?” Mama: “Beter dan vorige week, maar traplopen blijft moeilijk.”

In de oefenzaal doet Mama lichte oefeningen.

Milan: “We beginnen rustig. Buig je knie maar een beetje.” Mama: “Zo?” Milan: “Ja, heel goed. Gaat het?” Mama: “Ja, een beetje pijn, maar dat kan.”

Later oefenen ze op een grote mat.

Milan: “Probeer tien keer te stappen met je rechterbeen.” Mama: “Oké… één, twee…” Milan: “Je doet het super.”


🪑 Korte pauze

Mama krijgt even rust.

Milan: “Je knie wordt sterker. Je maakt echt vooruitgang.” Mama: “Dat is fijn om te horen.” Milan: “Maar je moet nog steeds voorzichtig zijn.” Mama: “Dat zal ik doen.”

Opa wacht in de gang met een tijdschrift.

Opa: “En? Hoe ging het?” Mama: “Goed! Ik ben trots op mezelf.” Opa: “Dat mag ook.”


🏘️ Thuis bij de familie

Wanneer mama thuiskomt, rent Max naar haar toe.

Max: woef woef!

Mama: “Rustig Max, geen sprongen. Mijn knie hè…” Lotte: “Mama! Hoe was het bij de fysio?” Mama: “Heel goed. Ik heb veel geoefend.” Tim: “Moet je nu uitrusten?” Mama: “Ja, even wel.”

Pico vliegt naar haar schouder.

Pico: “TROTS! MAMA TROTS!” Mama: lacht “Dank je Pico.”

Papa maakt thee.

Papa: “Kom, ga zitten. Ik zet de thee klaar.” Mama: “Wat lief van je.” Papa: “Je doet hard je best. Dan mag je ook relaxen.”


🍽️ Een rustige avond

’s Avonds eten ze een simpele maaltijd: soep en brood, zodat mama niet hoeft te koken.

Tijdens het eten vertelt Mama alles over de oefeningen.

Tim: “Mag ik ook een keer mee kijken?” Mama: “Misschien volgende keer.” Lotte: “Ik ben blij dat het beter gaat.” Papa: “Ik ook.”

Pico roept:

Pico: “BETER! BETER! BETER!” Mama: “Ja Pico, beter.”

Ze lachen allemaal.

De familie heeft een rustige, fijne avond samen. Het is een gewone dag — maar met kleine stapjes vooruit. Letterlijk.


If you want, we can go on with:

🐦 Chapter 14 — Pico Causes Trouble

🎉 Chapter 15 — Birthday Celebration

🐶 Chapter 18 — Max Runs Away (gentle + sweet version)

🏫 Chapter 17 — Parent-Teacher Meeting

❄️ Chapter 19 — Cozy Holiday Season

🌞 Chapter 20 — Summer Vacation

Just tell me which chapter you want next!

Ohhh yes — Pico finally gets his chaotic chapter. Here comes Chapter 14, full of mischief, warmth, A2-friendly Dutch, and that typical parrot energy that makes you love him and want to hide all fragile objects.


🐦💥 Hoofdstuk 14 — Pico Zorgt voor Problemen

Het is woensdagmiddag. Mama is aan het werken aan de keukentafel, Papa is boven aan het bellen voor zijn werk, en de kinderen zijn net uit school. Alles lijkt rustig…

Totdat Pico wakker wordt.


🐦 Pico’s eerste plan

Pico zit op zijn stok, maar hij is duidelijk verveeld.

Pico: “SAAI! SAAI! SAAI!” Mama: “Rustig Pico, ik ben bezig met mijn werk.” Pico: “WERK! WERK IS SAAI!”

Lotte komt binnen met een tekening.

Lotte: “Kijk Pico, deze heb ik gemaakt!” Pico: “MOOI! MOOI!” En dan… grijpt hij met zijn snavel een hoekje van het papier.

Lotte: “Neee! Niet kapot maken!” Pico: scheur scheur Lotte: “Mama! Pico doet raar!”

Mama zucht diep.

Mama: “Pico, afblijven!”

Pico vliegt snel naar de woonkamer. Lotte rent erachteraan.


🧃 Max en het sapincident

In de woonkamer ligt hond Max op zijn rug, chill en tevreden.

Tim: “Ik pak even appelsap.”

Hij zet het glas op tafel. Pico ziet dat.

En natuurlijk… Pico vliegt er naartoe en tikt het glas om.

Het sap loopt langzaam over de tafel en richting Max.

Max: woef? Hij springt op, glijdt uit, en belandt op zijn kussen.

Tim: “Picoooo! Waarom doe je dit?” Pico: “SAP! OOPS!” Mama: “O nee, niet weer…”

Mama komt snel met keukenpapier.

Mama: “Tim, haal even een doekje.” Tim: “Ja, ik heb het al!”

Pico kijkt trots alsof hij net iets belangrijks heeft gedaan.


🧹 Schoonmaken met chaos

Papa komt naar beneden.

Papa: “Wat is hier gebeurd?” Mama: “Pico is… bezig.” Papa: “Dat zie ik.”

Lotte zegt boos:

Lotte: “Hij mag geen sap meer zien!” Pico: “SAP! SAP! SAP!” Papa: “Pico, stil even.”

Mama maakt de tafel schoon. Papa zet het glas in de keuken, veilig weg.

Maar Pico heeft al een nieuw idee.


🖊️ Het pennenprobleem

Op tafel ligt een open etui van Tim met stiften.

Pico: “KLEUR! KLEUR! KLEUR!” Hij pakt een blauwe stift en begint op de muur te tikken.

Tim: “Nee! Niet de muur!” Lotte: lacht “Hij wil ook kunst maken.”

Papa: “Oké, dat is genoeg. Pico, kom hier.” Papa pakt Pico voorzichtig op.

Pico: “STOUT! IK BEN STOUT!” Mama: “Ja, dat had je door hè?”

Papa zet Pico weer op zijn stok in de woonkamer — maar hoger, zodat hij minder kan bereiken.

Pico is even stil.

Papa: “Zo, even geen chaos.” Pico: “CHAOS!” Papa: “Nee.”


🧘 Eindelijk rust… bijna

De kinderen doen hun huiswerk. Papa werkt boven verder. Mama drinkt een kop thee. Max ligt weer rustig te slapen.

En voor vijf hele minuten…

… is Pico rustig.

Maar dan:

Pico: “KNUFFEL!” Hij vliegt naar Lotte en landt plotseling op haar hoofd.

Lotte: “Hé! Pico! Niet doen!” Pico: “LIEFDE! LIEFDE!” Lotte: lacht nu toch “Oké, dat is wél lief.”

Mama kijkt glimlachend.

Mama: “Hij maakt problemen, maar hij is toch een schatje.” Papa: “Ja… meestal.”

Max blaft zacht.

Max: woef Pico: “WOOF WOOF!” Max kijkt verward maar blijft liggen.

De familie lacht. Het was een drukke middag, maar wel eentje om later om te grinniken.


❤️ Einde van Hoofdstuk 14

Pico is chaos + liefde in één pakketje.


If you want more, the next chapters could be:

🎉 Chapter 15 — Birthday Celebration

🏫 Chapter 17 — Parent-Teacher Meeting

🐶 Chapter 18 — Max Runs Away (gentle + sweet, with happy ending)

❄️ Chapter 19 — Cozy Holiday Season

🌞 Chapter 20 — Summer Vacation

🍽️ Chapter 21 — A Family Dinner Disaster

🏠 Chapter 22 — Unexpected Guests

📚 Chapter 23 — Homework Trouble

🎈 Chapter 24 — A Day at the Fair

⚽ Chapter 25 — Tim’s Football Match

Just tell me which one you want next!

Yaaay, birthday time! 🎉 Here comes Chapter 15 — Birthday Celebration, full of warmth, chaos, Dutch culture, and of course: Pico with strong party energy.

A2-friendly, cozy, and fun.


🎉 Hoofdstuk 15 — De Verjaardag van Lotte

Het is zaterdag, een speciale dag: Lotte is jarig! Ze wordt negen jaar en is al vroeg wakker.


🌞 Ochtendverrassing

Mama, Papa, Tim en zelfs Max komen haar kamer binnen met een klein ontbijtje.

Mama: “Gefeliciteerd, lieverd!” Papa: “Negen jaar! Wat word je groot.” Tim: “Hier, een kaart van mij.” Pico: “FEEST! HIEP HIEP HOERA!” Lotte: lacht “Dank je wel iedereen!”

Max springt op het bed en likt haar hand.

Lotte: “Max! Niet mijn gezicht!” Papa: “Hij wil je ook feliciteren.”


🎁 Cadeautjes!

In de woonkamer liggen drie cadeautjes op tafel.

Mama: “Je mag er één kiezen om eerst open te maken.” Lotte: “Deze! De roze.”

Ze opent het cadeautje.

Lotte: “Oooh! Nieuwe kleurpotloden!” Tim: “Zodat Pico je tekeningen niet hoeft te slopen dit keer.” Pico: “TEKENING! MOOI!” Mama: lachend “We houden hem in de gaten vandaag.”

Tweede cadeau: Een boek over dieren.

Lotte: “Ah! Dit is voor school! Dank je mama!” Mama: “Graag gedaan.”

Derde cadeau: Een klein armbandje met een hartje.

Papa: “Die is van ons allemaal.” Lotte: “Hij is perfect!”


🎂 Taart bakken

Mama en Oma staan samen in de keuken taart te maken.

Oma: “Wil je chocolade of aardbei bovenop?” Lotte: “Aardbei! Dat is mijn lievelings.” Pico: “TAART! TAART! TAART!” Mama: “Geen taart voor jou, Pico.”

Papa probeert ondertussen de kaarsjes te tellen.

Papa: “Hoeveel kaarsjes moeten er ook alweer?” Tim: “Negen, papa. Niet acht.” Papa: “O ja, natuurlijk.”


🧁 Feestversiering

Tim en Papa hangen slingers op. Opa zet de muziek aan — een vrolijk Nederlands liedje.

Max loopt rond en probeert een ballon te pakken met zijn snuit.

Lotte: “Max, niet kapot maken!” Max: woef woef! Pico: “KAPOT! KAPOT!” Papa: “Nee Pico, geen ideeën geven.”


🧸 Kinderfeestje

Drie vriendinnen van Lotte komen langs: Emma, Noor en Iris.

Emma: “Gefeliciteerd Lotte!” Noor: “Wat een mooie slingers!” Iris: “Mag ik met je papegaai praten?” Pico: “HALLOOO!” Iris: gilt van het lachen “Hij kan echt praten!”

De kinderen spelen spelletjes:

  • Koekhappen
  • Muziekstop
  • Stoelendans

Bij stoelendans gaat het bijna mis.

Pico: “STOP! STOP!” Iedereen stopt met dansen. Maar… het liedje speelt gewoon door.

Tim: “Pico, jij speelt vals!” Pico: “VALS! HAAHAHA!”


🎂 Taartmoment

Mama brengt de taart naar de tafel.

Mama: “Oké iedereen, kaarsjes aan!” De kamer wordt stil.

Papa: “Drie, twee, één…” Allemaal: “HIEP HIEP HOERA! HIEP HIEP HOERA!”

Lotte blaast de kaarsjes uit. Pico probeert mee te blazen en maakt vreemd windgeluid.

Pico: “FWOOSH!” Lotte: lacht “Stop Pico! Dat is genoeg.”


🎁 Cadeautjes van de gasten

Lotte krijgt nog meer cadeaus:

  • een knuffelbeer
  • een klein schildersetje
  • stickers
  • een spelletje

Lotte: “Dank jullie wel! Ik ben zo blij!”

De meisjes gaan in de tuin spelen. Max loopt mee en probeert hun ballen te stelen.

Emma: “Max! Geef terug!” Max: woef woef woef! Pico: “STELEN! MAX STEELT!” Papa: “Pico, niet klikken!”


🌙 Het einde van de dag

’s Avonds is iedereen moe maar blij. De vriendinnen zijn weg, en het huis is weer rustig.

Lotte zit op de bank met haar nieuwe knuffel.

Lotte: “Dit was de beste verjaardag ooit.” Mama: “Dat is fijn om te horen.” Papa: “Maar nu ben je wel héél moe.” Tim: “Ik ook, van al dat rennen.” Pico: “MOE! IEDEREEN MOE!” Max: zachte woef en valt in slaap op Lotte’s voeten

Mama pakt haar nog even vast.

Mama: “Gefeliciteerd, lieverd. We houden van je.” Lotte: “Ik ook van jullie.”

De dag eindigt warm en tevreden. Een echte familieverjaardag.


If you want, next we can jump into:

🏫 Chapter 17 — Parent-Teacher Meeting

🐶 Chapter 18 — Max Runs Away (sweet + safe + wholesome ending)

❄️ Chapter 19 — Cozy Holiday Season

🌞 Chapter 20 — Summer Vacation

🍽️ Chapter 21 — A Family Dinner Disaster

⚽ Chapter 25 — Tim’s Big Football Match

🧊 Chapter 26 — Winter Ice-Skating Day

Just tell me the next chapter!

Alright Elena — let’s give you Chapter 17 — Parent-Teacher Meeting, full of natural Dutch, warm family energy, and a cozy mix of humor and everyday life. Still A2-friendly, still super readable, and with plenty of useful school vocabulary.


🏫 Hoofdstuk 17 — Het Ouderavondgesprek

Het is donderdagavond. Papa en Mama hebben een oudergesprek op school voor Tim én Lotte. De kinderen mogen meekomen, want ze willen hun klas laten zien.


🌆 Op weg naar school

Het is al een beetje donker buiten. De familie loopt samen door de straat: Mama met Tim, Papa met Lotte, en Max… die mag helaas niet mee.

Lotte: “Ik ben een beetje zenuwachtig.” Mama: “Waarom? Jij doet het hartstikke goed op school.” Tim: “Ik niet…” Papa: “Jawel hoor. Je hebt deze maand hard gewerkt.”

Thuis zit Pico in zijn kooi.

Pico: “SCHOOL! STRESS! SUCCES!” Papa: “Dank je Pico, tot straks.”


🏫 Aankomst op school

Op school worden ze welkom geheten door de juf van Lotte, Juf Marije.

Juf Marije: “Hallo! Fijn dat jullie er zijn. Kom binnen!” Lotte: fluistert “Ik hoop dat alles goed is…” Mama: “Het komt helemaal goed.”

Ze lopen naar de klas. De tafeltjes staan netjes klaar, en er ligt een map met Lotte’s werk.


📚 Gesprek met de juf van Lotte

Juf Marije: “Lotte doet het heel goed. Ze is creatief en werkt netjes.” Mama: “Dat horen we graag.” Papa: “En hoe gaat het met lezen?” Juf: “Ze leest steeds sneller. Soms wat te snel, maar dat komt met de tijd.” Lotte: glimlacht “Ik vind lezen leuk.” Juf: “Dat zie ik. En ze helpt andere kinderen als ze moeite hebben.”

Papa kijkt trots.

Papa: “Dat is lief van je, Lotte.” Lotte: zacht “Ik doe mijn best.”


🚶 Op naar Tim’s leraar

Daarna gaan ze naar de klas van Tim. Zijn leraar, Meneer Arjan, wacht ze op.

Meneer Arjan: “Hallo allemaal! Kom binnen.” Tim: fluistert “Hopelijk is hij niet boos…” Mama: “Waarom zou hij boos zijn?” Tim: “Ik praat soms te veel.”

Papa lacht.


👦 Gesprek met Meneer Arjan

Meneer Arjan: “Tim is slim, nieuwsgierig en heeft veel energie.” Papa: “Dat weten we.” Juf: lacht “En ja, hij praat soms wat veel. Maar dat is oké.”

Tim kijkt opgelucht.

Meneer Arjan: “Hij helpt graag. Hij is sterk in rekenen, en zijn Nederlands wordt steeds beter.” Tim: “Echt waar?” Meneer Arjan: “Jazeker. Je mag trots zijn.”

Mama glimlacht warm.

Mama: “We zijn trots. Maar hoe kunnen we hem thuis helpen?” Meneer Arjan: “Laat hem af en toe rustig lezen of kleine opdrachten maken. Niet te veel.” Papa: “Doen we.”


📋 De schoolprojecten bekijken

Na de gesprekken lopen ze door de gangen. Er hangen tekeningen, knutselwerkjes en foto’s.

Lotte: “Kijk! Dit is mijn kunstwerk!” Mama: “Wat mooi! Heel creatief.” Tim: “En dit is mijn poster over dieren.” Papa: “Ziet er professioneel uit.”

Andere ouders lopen ook rond, en overal hoor je zacht gepraat en gelach.


🌙 Naar huis

Buiten is het inmiddels donker en rustig.

Lotte: “Ik vond het toch niet eng.” Mama: “Zie je wel?” Tim: “Ik ook niet. Het was eigenlijk best leuk.” Papa: “Ik heb gezegd dat het meevalt.”

Thuis vliegt Pico meteen naar de voorkant van de kooi.

Pico: “HOE GING HET? HOE GING HET?” Tim: “Goed Pico! Heel goed.” Lotte: “We hebben complimenten gekregen!” Pico: “COM-PLIE-MEN-TEN!” Mama: “Ja Pico, zoiets.”

Max kwispelt en duwt zijn neus tegen de kinderen.

Lotte: “Hij weet dat we blij zijn.” Tim: “Ja, hij voelt dat altijd.”

Ze ploffen met z’n allen op de bank. Mama haalt thee, Papa zet een kleine snack neer.

Papa: “Goed gedaan allemaal. Echt.” Mama: “We zijn trots op jullie.” Lotte & Tim: “Dank jullie wel!”


Een warme, gewone avond — met een beetje trots, een beetje opluchting, en heel veel liefde.


If you want, we can continue with:

🐶 Chapter 18 — Max Runs Away (gentle + heartwarming ending)

❄️ Chapter 19 — Cozy Holiday Season

🌞 Chapter 20 — Summer Vacation

🍽️ Chapter 21 — A Family Dinner Disaster

🧼 Chapter 22 — Unexpected Guests

⚽ Chapter 25 — Tim’s Football Match

🎡 Chapter 24 — A Day at the Fair

Just tell me the next chapter!

Alright Elena — here comes Chapter 18, gentle, warm, emotional in a soft A2 way, with Max getting lost just a little but returning safely in the sweetest way.


🐶💛 Hoofdstuk 18 — Max Loopt Weg (maar het komt goed)

Het is zondagmiddag. De zon schijnt en iedereen is een beetje lui en moe van de week.

Mama leest een boek op de bank. Papa is in de tuin. Tim en Lotte spelen een spelletje binnen. Pico zit op zijn stok en fluistert zachte woordjes. Max ligt in de gang, half slapend, half luisterend naar alles.

Een rustige dag… bijna té rustig.


🌬️ De voordeur staat op een kier

Papa haalt potgrond uit de schuur om nieuwe bloemen te planten. Hij zet de zakken bij de voordeur om ze later mee naar binnen te nemen.

Papa: “Ik ga even terug naar de tuin. Zo klaar!”

Maar… hij duwt de deur niet helemaal dicht. Er blijft een kleine kier open.

Max merkt het meteen.

Hij staat op, snuffelt, en steekt zijn neus naar buiten.

De straat ruikt spannend: kinderen, broodjes, fietsen, andere honden.

Heel zachtjes loopt Max naar buiten.

Pico: fluisterend “MAX… BUITEN… SSSST.”

Maar niemand hoort het.

Max wandelt de stoep op — niet rennend, gewoon rustig — en gaat een klein eindje wandelen, helemaal in zijn eentje.


🏠 Paniek in huis

Tien minuten later komt Lotte naar de gang.

Lotte: “Max? Max, waar ben je?”

Ze kijkt in de woonkamer.

Lotte: “Mama, Max is weg!”

Mama staat meteen op.

Mama: “Wat bedoel je, weg?” Lotte: “Hij ligt niet in zijn mand en hij reageert niet.”

Papa komt binnen met een lege plantenpot.

Papa: “Wat is er?” Mama: “Max is verdwenen.” Papa: “O nee… de deur stond misschien open.”

Pico vliegt naar de deur en roept:

Pico: “MAX BUITEN! MAX BUITEN!” Tim: “Pico wist het! Waarom zei je niks eerder?” Pico: “IK ZEI! IK ZEI!” Mama: zucht, maar glimlacht toch “Hij heeft het waarschijnlijk wel geroepen.”


🚶 De zoektocht begint

De familie gaat meteen op pad.

Mama en Lotte gaan links de straat in. Papa en Tim gaan rechts.

Mama: “Max! Maxiieee!” Lotte: “Kom terug! Wij zijn hier!”

Papa vraagt aan een buurvrouw:

Papa: “Heeft u toevallig onze hond gezien?” Buurvrouw: “Ja, een paar minuten geleden liep hij rustig richting het park.”

Papa: “Dank u!”

Ze fietsen allemaal snel naar het kleine buurtpark.


🌳 In het park

Het park is rustig. Een paar kinderen spelen op de schommel. Een man laat zijn hond uit.

Maar geen Max.

Tim: “Hij hoort ons toch?” Papa: “Misschien ruikt hij iets interessants en let hij niet op.”

Dan, heel zacht, horen ze iets:

woef… woef?

Mama draait zich om.

Mama: “Dat is hem!”

Max zit bij een bankje, naast een oud vrouwtje met een boodschappentas.

Vrouwtje: “Is dit jullie hondje? Hij kwam rustig naar me toe. Heel lief hoor.” Mama: “Ja! Dat is onze Max!” Lotte: rent naar hem toe “Max! Je was weg! Ik maakte me zorgen!” Max kwispelt wild, springt tegen haar aan en likt haar hand.

Tim knuffelt hem.

Tim: “Doe dat nooit meer, oké?” Max: woef woef woef! (waarschijnlijk: sorry, maar het rook daar lekker)

Papa haalt opgelucht adem.

Papa: “Dank u wel dat u bij hem bleef.” Vrouwtje: “Graag gedaan. Hij is een schatje.”


🐾 Thuis en veilig

Als ze thuiskomen, vliegt Pico naar zijn stok en roept meteen:

Pico: “MAX! STOUTE HOND! STOOOOUT!” Max: woef woef en gaat liggen alsof hij zich schaamt Mama: “Hij is niet stout, Pico. Hij was gewoon nieuwsgierig.” Pico: “NIEUWSGIERIG!” Mama: “Ja, precies.”

Lotte gaat op de grond zitten en legt haar armen rond Max.

Lotte: “Ik ben zo blij dat je terug bent.” Tim: “Ik ook… je hoort bij de familie, hoor Max.”

Papa sluit de voordeur extra stevig.

Papa: “Zo, nu blijft hij binnen.”

Mama pakt koekjes.

Mama: “Eentje voor Tim, eentje voor Lotte… en eentje heel kleintje voor Max.” Pico: “EN IK?” Mama: “Jij krijgt een zaadje, Pico.” Pico: “ZAADJE! LEKKER!”

De familie eet samen een kleine snack en geniet van de rust.

Max ligt achterover, zijn buik in de lucht, helemaal gelukkig thuis.


💛 Einde van Hoofdstuk 18

A tiny adventure, a happy ending, and lots of warm family love — just the way Max likes it.


If you want, I can continue with:

❄️ Chapter 19 — Cozy Holiday Season

🌞 Chapter 20 — Summer Vacation

🍽️ Chapter 21 — A Family Dinner Disaster

☀️ Chapter 24 — A Day at the Fair

⚽ Chapter 25 — Tim’s Football Match

🧊 Chapter 26 — Winter Ice-Skating Day

What’s next?

Yesss, perfect — time for twinkly lights, warm chocolate milk, and Dutch winter coziness. Here comes Chapter 19 — Cozy Holiday Season, full of soft winter vibes, family moments, A2-friendly Dutch, and of course: Pico and Max being themselves.


❄️🎄 Hoofdstuk 19 — Gezellige Feestdagen

Het is december. Buiten is het koud en nat, maar binnen in het huis van de familie Van Dijk is het warm, licht en gezellig. De feestdagen komen eraan, en iedereen voelt het al.


🌟 De Kerstboom Kiezen

Op zaterdagochtend gaan Papa, Mama, Tim en Lotte naar de kerstbomenmarkt.

Lotte: “Ik wil een grote boom!” Tim: “Niet té groot, anders past hij niet.” Papa: “We zoeken eentje die niet te breed is.” Mama: “En eentje die niet te veel naalden laat vallen.”

Ze lopen langs de bomen.

Verkoper: “Deze is mooi recht.” Papa: “Ja, laten we die doen.”

Ze nemen hem mee naar huis op de fiets — een klassiek beeld.


🎄 De Kerstboom Versieren

Thuis zitten Opa en Oma al klaar met dozen vol versiering.

Oma: “Ik heb nieuwe kerstballen meegenomen.” Lotte: “Oh, de roze glimmende!” Tim: “Mag ik de ster bovenop zetten?” Papa: “Ja, maar eerst de lampjes.”

Max zit midden in de woonkamer, precies op de plek waar iedereen moet lopen.

Mama: “Max, kun je opzij gaan?” Max: woef en rolt een halve meter verder. Pico: “KERST! KERST! LAMPJES!”

Dan gebeurt het natuurlijk: Pico vliegt naar de boom, pakt een glitterbal… en laat hem vallen op het tapijt.

Mama: “Pico!” Pico: “SORRY! OOPS!” Lotte: giert van het lachen “Hij wil ook helpen.”

Wanneer de kaarsjes aan gaan, zeggen ze allemaal “oooh”.

Opa: “Hij is prachtig.” Mama: “Ja, dit is echt gezellig.”


🎁 Cadeautjes Inpakken

’s Avonds pakt Mama kleine cadeautjes in voor familie.

Tim: “Mag ik helpen met de stickers?” Mama: “Ja, maar geen stickers op Max.” Tim kijkt ondeugend. Max kijkt terug alsof hij het begrijpt.

Lotte: “Ik pak ook iets in voor mijn vriendin Emma.” Papa: “Wat lief van je.”

Pico zit op de lamp en houdt alles in de gaten.

Pico: “CADEAUTJE! CADEAUTJE!” Mama: “Ja Pico, jij krijgt ook iets met kerst. Geen zorgen.” Pico: “OEEEH!”


Winteravond Gezelligheid

Later die week is het weer donker en koud buiten. Binnen zitten ze met warme chocolademelk op de bank.

Papa: “Kijk, de eerste sneeuwvlokjes!” Lotte: “Echt? Waar?” Tim: “Ik zie ze ook!”

Max springt naar het raam en staart naar de sneeuw alsof het magie is.

Max: woef woef woef! Pico: “SNEEUW! BIBBER!” Mama: “We blijven lekker binnen.”

Ze kijken samen een kerstfilm. Opa en Oma zitten erbij, met een dekentje over hun knieën.

Oma: “Gezelliger wordt het niet.” Opa: “Misschien met koekjes.” Mama: lacht “Ik heb er nog in de keuken.”


🎅 De Kerstavond Maaltijd

Op kerstavond koken Mama en Papa samen een grote maaltijd.

  • Soep vooraf
  • Pasta voor de kinderen
  • Groenten uit de oven
  • Een chocoladetoetje

Papa: “Let op, de oven is heet.” Mama: “Kunnen jullie de tafel dekken?” Tim: “Ja, ik doe de borden.” Lotte: “En ik de servetten!”

Pico vliegt rond en zingt iets wat lijkt op een kerstliedje.

Pico: “LA LA LAAAAA KERST!” Papa: “Niet in de pan vliegen!” Pico: “PAN PAN PAN!” Mama: “Ja… precies dat, niet doen.”

Tijdens het eten is het warm en rustig.

Mama: “Ik ben blij dat we allemaal samen zijn.” Oma: “Ik ook, lieverd.” Tim: “Het eten is super lekker.” Lotte: “Ja! Vooral het toetje!” Max: kijkt hoopvol naar de tafel Papa: “Nee Max, geen chocolade voor jou.”


🎁 Een Klein Cadeautje Voor Iedereen

Na het eten krijgt iedereen één cadeautje.

Lotte: “Een nieuwe knuffel! Dank je!” Tim: “Yes, een stripboek!” Papa: “Sokken… maar mooie sokken.” Mama: “Een geurkaars, heerlijk.” Opa: “Chocola!” Oma: “Een kleine plant, wat leuk!”

Max krijgt een nieuw speeltje. Pico krijgt… een zakje lekkere zaden.

Pico: “CADEAUTJE! IK GELUKKIG!”


🌙 Warme Feestdagennacht

Als de kinderen naar bed gaan zegt Mama:

Mama: “Slaap lekker. Morgen spelen we in de sneeuw.” Lotte: “Ik kan niet wachten!” Tim: “Ik ga een sneeuwpop maken.”

Beneden sluiten Mama en Papa de gordijnen.

Papa: “Het was een mooie dag.” Mama: “Ja… echt.”

Max ligt tevreden te slapen. Pico zit zachtjes te mompelen in zijn kooi.

Pico: “KERST… FAMILIE… ZO GEZELLIG…”

En zo eindigt een warme, zachte decemberdag in het huis van de familie Van Dijk.


If you want the next episode, we can go for:

🌞 Chapter 20 — Summer Vacation

🍽️ Chapter 21 — A Family Dinner Disaster

🎡 Chapter 24 — A Day at the Fair

⚽ Chapter 25 — Tim’s Big Football Match

🧊 Chapter 26 — Winter Ice-Skating Day

🧼 Chapter 22 — Unexpected Guests

🎒 Chapter 23 — Homework Trouble (fun & relatable)

Which one shall we do next?

desktop bg dark

About Elena

Elena, a PhD in Computer Science, simplifies AI concepts and helps you use machine learning.

Citation
Elena Daehnhardt. (2025) 'Learning Dutch with ChatGPT', daehnhardt.com, 17 November 2025. Available at: https://daehnhardt.com/blog/2025/11/17/learning-dutch-with-chatgpt/
All Posts